Herhaling Lezen h 1-4 NN atheneum 2

Lezen (10 min)
timer
10:00
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lezen (10 min)
timer
10:00

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Welkom!
LESDOEL:
Herhalingsles LEZEN hoofdstuk 1 t/m 4, ter voorbereiding op de toets

Aan het einde van de les:
  • Weet ik alles wat we behandeld hebben?
  • Waar moet ik nog aan werken?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Programma
 1. Herhalen onderwerpen Lezen hoofdstuk 1 tot en met 4
  • Tekstverbanden en signaalwoorden
  • Hoofd- en bijzaken, kernzin
  • Feiten, meningen en argumenten

2. Oefenblad:  tekstverbanden en signaalwoorden 

3. Online check: feiten, meningen & argumenten, hoofd- en bijzalken & kernzin 



3. Terugkoppeling en afsluiting van de les

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Tekstverbanden + signaalwoorden herkennen
  1. concluderend verband + signaalwoorden 
  2. redengevend verband  + signaalwoorden
  3. oorzakelijk verband + signaalwoorden
  4. vergelijkend verband + signaalwoorden
  5. doel-middelverband + signaalwoorden
  6. samenvattend verband + signaalwoorden
  7. voorwaardelijk verband + signaalwoorden
  8. toegevend verband + signaalwoorden

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Oefening tekstverbanden en signaalwoorden
  1. Lees de tekst op het oefenblad  ( 5 minuten)
  2. Klassikaal de opgaven maken (15 minuten totaal). We maken elke keer 2 vragen en dan bespreken we het antwoord  klassikaal na. Dan de volgende 2 vragen maken etc.
timer
5:00

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Nabespreken oefening

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Even testen....

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Feiten, meningen & argumenten

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Op maandag hebben we het zesde uur het vak Nederlands.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 9 - Quiz

Waarom is dit een feit?
Nederlands is het leukste vak op school.
A
feit
B
mening

Slide 10 - Quiz

Waarom is dit een mening?
.....omdat de lokalen te klein zijn.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Benoem welke van onderstaande 2 zinnen een feit, mening en/of argument bevat.

Je zou dat blauwe jasje aan moeten doen naar het Lentefeest. Dat staat je namelijk geweldig!
A
zin 1 is een argument en zin 2 is een feit
B
zin 1 is een mening en zin 2 een feit.
C
zin 1 is een mening en zin 2 een argument
D
zin 1 is een mening en zin 2 ook.

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Je zou dat blauwe jasje aan moeten doen naar het Lentefeest. Dat staat je namelijk geweldig!

Aan welk signaalwoord herken je het argument?
A
Er is geen sprake van een signaalwoord
B
Dat
C
namelijk

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Feit/mening
Feit:
Iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is.

'Op maandag hebben we het zesde uur het vak Nederlands.'
--> je kunt dit controleren in je lesrooster.

Mening:
Iets wat iemand/de schrijver vindt.  
Signaalwoorden (niet altijd!): ik vind, volgens mij, lijkt mij, 

'Ik vind het vak Frans niet leuk.'


Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Argument
Iemand gebruikt een argument om te zeggen waarom hij een bepaalde mening heeft.

Te herkennen aan signaalwoorden: want, omdat, namelijk en immers.

'. . . omdat ik het zielig vind voor de dieren.'

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Kernzin

Wat is de kernzin van de alinea?
EN
Waar staat de kernzin meestal?

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Kerzin:
  • Belangrijkste informatie van een alinea: de hoofdzaak.
  • Meestal aan het begin (eerste regel) óf aan het einde van de alinea
  • Rest van de alinea bestaat uit toelichting en/of voorbeelden.

Uitzonderingen:  géén kernzin of kernzin in tweede zin 



Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn hoofdzaken? En wat bijzaken?

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Hoofdzaak/Bijzaak:
Hoofdzaak:
  • Belangrijkste informatie in een tekst
  • Vaak  te vinden in inleiding en slot
  • De hoofdzaak van een alinea staat vaak in een kernzin
  • Tussenkopjes en gedrukte woorden  helpen om hoofdzaken te vinden

Bijzaak: 
Wat niet zo belangrijk is, kan weggelaten worden in de tekst. Denk aan voorbeelden of een toelichting.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Wat is een onderwerp?

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Onderwerp:
Een tekst gaat ergens over: dit is het onderwerp.

Je weet het onderwerp al als je het geraamte van de tekst ziet: de titel, de plaatjes, de tussenkopjes e.d. 

Het onderwerp is in één of enkele woorden te benoemen.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Afsluiting les
Weet ik alles wat we behandeld hebben?:
  • Tekstverbanden en signaalwoorden
  • Hoofd- en bijzaken, kernzin
  • Feiten, meningen en argumenten
Checkvraag:
Bij welk verband hoort de volgende omschrijving?
‘Er wordt een verkorte weergave van de informatie uit de tekst gegeven.’
A concluderend verband
B redengevend verband
C samenvattend verband
D voorwaardelijk verband


Waar moet ik nog aan werken?

Tip toets: 
Oefen met teksten uit het lesboek.
(her)ken de tekstverbanden met bijbehorende signaalwoorden. 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Antwoord
Bij welk verband hoort de volgende omschrijving?
‘Er wordt een andere kant van de zaak aangegeven. Deze informatie kan ook achteraan staan.’
A concluderend verband
B redengevend verband
C samenvattend verband
D toegevend verband



Slide 23 - Slide

This item has no instructions