V5 §9.3 Kopen & Huren

§9.3 Kopen of huren?
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

§9.3 Kopen of huren?

Slide 1 - Slide

Wat zou jij doen, een huis kopen of huren. Leg uit waarom.

Slide 2 - Open question

0

Slide 3 - Video

Woningmarkt
Bestaat uit de totale vraag naar woningen en het totale aanbod van woningen. 

  • Huurwoningen
  • Koopwoningen

Slide 4 - Slide

Wat zijn voordelen van huren?

Slide 5 - Open question

Sociale huurwoningen
Huurwoningen met een maandhuur tot ongeveer € 720. Deze zijn eigendom van woningcorporaties.

Woningcorporaties bouwen betaalbare woningen voor mensen tot een bepaald inkomen.

Als de huur hoger is, hebben we het over huurwoningen in de vrije sector.

Slide 6 - Slide

Waar moet je allemaal op
letten als je een huis gaat kopen?

Slide 7 - Mind map

Je wilt een huis kopen!
  • Waar begin je als eerste mee?
  • Je gaat uitzoeken hoeveel geld je beschikbaar hebt. Hoe?
  • Je gaat in gesprek met een hypotheekadviseur.

  • De hypotheekadviseur geeft je informatie over o.a. hoeveel je kunt lenen, je maandlasten, regels die voor jou van belang zijn.

Slide 8 - Slide

Hoeveel geld heb je beschikbaar?
Waar zou dat van afhankelijk zijn?

  • Je inkomen
  • Het inkomen van je partner
  • Tijdelijk vs. vast contract
  • Leeftijd
  • Je huidige vermogen

Slide 9 - Slide

Wat is een taxatie?
A
Een inschatting van hoe mooi het huis is.
B
Een inschatting van hoe goed het huis gebouwd is.
C
Een inschatting van hoeveel het huis waard is.
D
Een inschatting van hoe goed huis is op het gebied van energie.

Slide 10 - Quiz

Waarom wil de bank weten hoeveel het huis waard is?
A
Zodat ze weten hoeveel geld ze willen uitlenen.
B
Zodat ze weten hoeveel je moet betalen voor het huis.
C
Zodat ze weten hoeveel geld je hebt.
D
Zodat ze weten hoeveel risico ze lopen.

Slide 11 - Quiz

Wat is een hypotheek?
A
Een geldlening voor een huis
B
Een geldlening voor een onroerend goed
C
Een langlopende lening
D
Het recht van de bank om jouw onroerend goed te mogen verkopen.

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Video

Bij een lineaire hypotheek
A
Betaal je elke maand in totaal evenveel.
B
Betaal je elke maand evenveel rente.
C
Betaal je elke maand evenveel aflossing.

Slide 14 - Quiz

Hoeveel moet je elk jaar aflossen als je een lineaire hypotheek van 30 jaar afsluit voor €600.000 met 2% rente?
A
€240
B
€12.000
C
€20.000
D
€32.000

Slide 15 - Quiz

Hoeveel is je schuld na 2 jaar als je een lineaire hypotheek van 30 jaar afsluit voor €600.000 met 2% rente?
A
€546.000
B
€560.000
C
€580.000
D
€600.000

Slide 16 - Quiz

Hoeveel rente betaal je in het 3e jaar als je een lineaire hypotheek van 30 jaar afsluit voor €600.000 met 2% rente?
A
€11.200
B
€11.600
C
€12.000
D
€20.000

Slide 17 - Quiz

Wat is een nadeel van een lineaire hypotheek?
A
Je betaalt in totaal veel rente.
B
Je moet in totaal veel aflossen.
C
De kosten zijn in totaal heel hoog.
D
In het begin zijn de maandlasten heel hoog.

Slide 18 - Quiz

Wat is een voordeel van een lineaire hypotheek?
A
In het begin betaal je weinig aflossing.
B
In het begin betaal je weinig rente.
C
In totaal betaal je weinig aflossing.
D
In totaal betaal je weinig rente.

Slide 19 - Quiz

Wat weten we over lineaire hypotheken?
  • Je betaalt elke maand evenveel aflossing.
  • De rente die je moet betalen wordt elk jaar minder.
  • De maandlasten nemen elke maand af.
  • In totaal betaal je weinig rente omdat je in het begin al relatief veel van je schuld terug betaalt. 
  • De volgende grafiek laat het verloop van de totale maandlasten zien gedurende de looptijd. 

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Kenmerken annuïteiten lening
  • Vast bedrag te betalen per maand, de annuiteit
  • Annuiteit = Aflossing + Interest
  • Eerst veel interest betalen, weinig aflossing
  • Later veel aflossing weinig interest


Slide 23 - Slide

Aflossingsschema annuiteïtenlening

Slide 24 - Slide

Rekenvoorbeeld
Hypotheek: €250.000
Rente percentage: 3%
Jaarlijkse annuïteit: €15.000

A: Hoeveel rente betaal je in het eerste jaar?
B: Hoeveel los je in het eerste jaar af?
C: Hoeveel is de schuld na het tweede jaar?

Slide 25 - Slide

Rekenvoorbeeld
Hypotheek: €250.000
Rente percentage: 3%
Jaarlijkse annuïteit: €15.000

A: Hoeveel rente betaal je in het eerste jaar?
€250.000 x 0,03 = €7.500

Slide 26 - Slide

Rekenvoorbeeld
Hypotheek: €250.000
Rente percentage: 3%
Jaarlijkse annuïteit: €15.000

B: Hoeveel los je in het eerste jaar af?
€15.000 - €7.500 = €7.500

Slide 27 - Slide

Rekenvoorbeeld
C: Hoeveel is de schuld na het tweede jaar?

  • Schuld na jaar 1: €250.000 - €7.500 = €242.500
  • Rente jaar 2: €242.500 x 0,03 = €7.275
  • Aflossing jaar 2: €15.000 - €7.275 = €7.725
  • Schuld na jaar 2: €242.500 - €7.725 = €234.775

Slide 28 - Slide

Aan de bak!
Maken: §9.3

Slide 29 - Slide