This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Om de persoonsvorm goed te kunnen spellen, heb je de stam van het werkwoord nodig. Oftewel de ik-vorm in tegenwoordige tijd.
Dat doe je als volgt...
Haal -en van het hele werkwoord af!
Voorbeeld:
Fietsen = fiets
Denken = denk
Maar let op!
Leren = leer
Lopen = loop
Je weet nu hoe je de stam moet schrijven.
Maar hoe zit dat nu met de persoonsvorm?
De persoonsvorm kent drie vormen:
1. Stam
2. Stam+t
3. Hele werkwoord
De ik-vorm = altijd de stam
Hij/zij/het/jij = stam+t
Wij/jullie/zij = altijd hele werkwoord
Kijk goed naar de zin. Staat de zin in enkelvoud of in meervoud.
Ik loop naar school. / Wij lopen naar school.