Lezen H2 - les 2

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
  • Wat weet je nog?
  • Nakijken
  • Zelf aan de slag!



Slide 2 - Slide

Leerdoelen:
  • Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden
  • Ik kan concluderende, redengevende en 
     oorzakelijke verbanden in een tekst herkennen.

Slide 3 - Slide

Huiswerk
Donderdag 30 september:
Lezen H2: opdr. 1, 2, 4 

Donderdag 14 oktober:
Toets Lezen H1-3



Slide 4 - Slide

Wat weet je nog?

Slide 5 - Slide

Welk verband staat in de volgende zinnen:
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op de receptie.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
concluderend verband
D
oorzakelijk verband

Slide 6 - Quiz

Welk verband zie je in de volgende zin:
Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
A
tegenstellend verband
B
chronologisch verband
C
toelichtend verband
D
vergelijkend verband

Slide 7 - Quiz

Welk verband zie je in deze zin:
We willen Pietje Puk graag in onze groep vanwege zijn vriendelijkheid. Ook is hij altijd erg behulpzaam.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
chronologisch verband
D
tegenstellend verband

Slide 8 - Quiz

Welk verband zie je in de volgende zin:
Net als in Amerika, gaan ook in Europa steeds meer mensen naar fastfoodrestaurants.
A
tegenstellend verband
B
oorzakelijk verband
C
opsommend verband
D
redengevend verband

Slide 9 - Quiz

Chronologisch verband
Beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.

Signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort
Jaartallen en data kunnen ook een chronologisch verband aangeven. 

Vroeger speelde ik erg graag buiten, nu zit ik liever achter de computer.

Slide 10 - Slide

Opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar genoemd. 

Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, verder, ten slotte, en, niet alleen ... (maar) ook
Liggende streepjes (-) of getallen (1, 2, 3) horen hier ook bij.

Ten eerste vind ik dat je op tijd moet komen en je moet ook je spullen op orde hebben.

Slide 11 - Slide

Tegenstellend verband
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde dingen genoemd. 

Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, desondanks, aan de ene kant ... aan de andere kant

In het weekend heb ik een baantje, maar doordeweeks heb ik daarvoor geen tijd.

Slide 12 - Slide

Toelichtend verband
In een uitleggend of toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, ter illustratie, dat wil zeggen, met andere woorden

Een brommer rijdt 1 op 12. Dat wil zeggen dat je met 1 liter benzine 
12 kilometer kunt rijden. 

Slide 13 - Slide

Concluderend verband
Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit informatie eerder in de tekst.

Signaalwoorden: dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, het blijkt dat, dan ook

Jip wilde niet naar de dierentuin, Anke wilde niet naar het pretpark en ik wilde niet naar het zwembad; kortom we konden het niet eens worden over wat we gingen doen. 

Slide 14 - Slide

Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.

Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege

Voor voetbalwedstrijden heb je een goede conditie nodig, daarom train ik twee keer per week. 

Slide 15 - Slide

Oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je geen invloed hebt).

Signaalwoorden: door, doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te

Door de hevige regenval, was de weg overstroomd. 

Slide 16 - Slide

Opdracht deze les
  • Lezen H2 (blz. 42 t/m 43)
  • Maak opdr. 1, 2 en 4 
  • Streep/markeer in de teksten

Klaar? 
Zet alle theorie van Lezen op een rijtje (De Brug, Lezen H1, Lezen H2)
Lees uit je leesboek.

Slide 17 - Slide

Leerdoelen:
  • Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden
  • Ik kan concluderende, redengevende en 
     oorzakelijke verbanden in een tekst herkennen.

Slide 18 - Slide

Huiswerk
Donderdag 30 september:
Lezen H2: opdr. 1, 2, 4 

Vrijdag 8 oktober:
Toets Lezen H1-3



Slide 19 - Slide