EKBE08 Paragraaf 2 en 3. Constante- en variabele kosten

EKBE08 Constante en variabele kosten
Pak alvast je boeken, 
rekenmachine en pen uit je tas. 

Doe je telefoon weg, oortjes uit 
en haal je tas van tafel.

We gaan zo beginnen


1 / 23
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

EKBE08 Constante en variabele kosten
Pak alvast je boeken, 
rekenmachine en pen uit je tas. 

Doe je telefoon weg, oortjes uit 
en haal je tas van tafel.

We gaan zo beginnen


Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les: 
  • Kun je het begrip normale productie uitleggen
  • Kun je de bezettingsgraad uitrekenen 
  • Kun je uitleggen welk effect het stilleggen van de productie heeft op de constante kosten

Slide 2 - Slide

Constante kosten

1. Wat zijn constante kosten?

2. Geef een voorbeeld van constante kosten






Constante kosten => Balans of winst- en verliesrekening?
In winst- en verliesrekening:
- Personeelskosten
- Afschrijvingskosten
- Rente kosten (geïnvesteerd vermogen)
Constante kosten veranderen niet
-> maakt niet uit of je veel of weinig produceert
-> maakt niet uit of je veel of weinig verkoopt
Personeel in vaste dienst, afschrijvingskosten machines
timer
1:00
Bijvoorbeeld de auto industrie
Door het gebrek aan computer chips ligt de productie soms stil. De kosten van de fabriek (bijv huur, afschrijving machines, vast personeel) lopen gewoon door....... Dat betekent dat de constante kosten ook gewoon doorlopen. Deze kosten veranderen niet... produceer je veel? Zelfde constante kosten, produceer je weinig? Zelfde constante kosten

Slide 3 - Slide

Constante kosten
Voorbeeld van constante kosten?
De kosten van machines en personeel in vaste dienst .

Wat is het gevolg voor de constante kosten........
  • Als je stopt met produceren?
  • Als je je juist meer gaat produceren? 


Wat bepaalt de hoogte van de constante kosten?
  1. Gekozen productiecapaciteit
  2. Het aantal en de grootte van de duurzame productiemiddelen
  3. Het aantal mensen dat in vaste dienst is
Zelfs als je stopt met produceren blijven constante kosten doorlopen. Ook als je met zelfde capaciteit meer gaat produceren blijven deze kosten ook gelijk.

Slide 4 - Slide

Constante kosten 
Wat gebeurt er met constante kosten per product bij toenemende productie?
De totale constante kosten blijven gelijk, maar als je meer gaat produceren dan dalen de constante costen per product wel

Wat gebeurt er met constante kosten per product bij toenemende productie?

Slide 5 - Slide

Constante kosten
Totale constante kosten & constante kosten per product
De totale constante kosten blijven gelijk, maar als je meer gaat produceren dan dalen de constante kosten per product wel

Slide 6 - Slide

Normale productie = (N)
Door een schatting te maken van de productie voor de komende jaren kun je de normale productie bepalen. 

Normale productie (het aantal producten) waarmee de onderneming de constante kosten wil terugverdienen.


Hoe bepaal je dat?
gemiddelde van de te verwachte productie van de komende jaren
Antwoord?
(100.000 + 120.000 + 110.000) : 3 = 110.000

=> gemiddelde van komende jaren berekenen
jr 2021
100.000 stuks
jr 2022
120.000 stuks
jr 2023
110.000 stuks
N = ????

Slide 7 - Slide

Productiecapaciteit
Wat betekent productiecapaciteit? 

Wat wil bezettingsgraad zeggen?



Productiecapaciteit
Aantal stuks dat je maximaal kunt produceren

Het woord capaciteit betekent hoeveelheid, letterlijk betekent productiecapaciteit dus productiehoeveelheid
Formule bezettingsgraad?
Aantal stuks dat je produceert gedeeld door de productiecapaciteit
Bezettingsgraad
Welk gedeelte van de productiecapaciteit je gebruikt

Slide 8 - Slide

Bereken
Formule bezettingsgraad = productie : productiecap. x 100%





Productiecapaciteit
Aantal stuks dat je maximaal kunt produceren

Het woord capaciteit betekent hoeveelheid, letterlijk betekent productiecapaciteit dus productiehoeveelheid
Bezettingsgraad
Welk gedeelte van de productiecapaciteit je gebruikt
Productiecapacaciteit
10.000 stuks
Normale productie 
8.000 stuks
Bezettingsgraad
?
Totale Constante kosten
€ 160.000
Constante kosten per eenheid
?
Normale bezetting
Die capaciteit waarmee je de constante kosten gaat terugverdienen.

Gemiddelde van de toekomstig te verwachte productie
Formule?
Constante kosten per product = Totale constante kosten : normale productie

Slide 9 - Slide


A
Bezettingsgraad = 80% Const kost per eenheid = €16
B
Bezettingsgraad = 80% Const kost per eenheid = €20
C
Bezettingsgraad = 125% Const kost per eenheid = €16
D
Bezettingsgraad = 125% Const kost per eenheid = €20

Slide 10 - Quiz

Aan de slag
Wat?
R4 t/m R6
Hoe?
In je werkboek
Hulp?
Steek je vinger op als je er niet uitkomt
Tijd?
15 minuten (tot timer op 0 staat)
Uitkomst?
Je hebt geoefend met leerstof
Klaar?
Ga verder met K1 t/m K5, R1 t/m R3, lees blz 142-144
timer
15:00

Slide 11 - Slide

De constante fabricagekosten per product bereken je met de:
A
Normale productie
B
Normale afzet
C
Verwachte productie
D
Verwachte afzet

Slide 12 - Quiz

De mate waarin een onderneming de productiecapaciteit benut noem je:
A
Fabricagekosten
B
Bezettingsgraad
C
Productiecapaciteit
D
Bedrijfskosten

Slide 13 - Quiz

De capaciteit van een machine is 2.000 stuks per week, de productie is 1.500 stuks per week.
Wat is de bezettingsgraad?
A
2.000:1.500x100% =133%
B
(2.000-500):1.500 x100 =33%
C
1.500:2000x100% =75%
D
500:2.000 x100% =25%

Slide 14 - Quiz

Als er gestopt wordt met produceren dan dalen de constante kosten
A
Eens
B
Oneens

Slide 15 - Quiz


Kies juiste antwoord.

A
Normale productie is gemiddelde van verwachte toekomstige productie
B
De productiecapaciteit is groter dan normale productie
C
Normale productie is niet groter dan productiecapaciteit
D
De constante kosten worden via normale productie terugverdiend.

Slide 16 - Quiz

De productiecapaciteit is groter dan de normale productie omdat

A
Er niet elke maand dezelfde productie is, soms zijn er pieken (seizoen)
B
Er wordt reserve capaciteit aangehouden voor onderhoud.
C
De productiecapaciteit per machine verschillend is

Slide 17 - Quiz

Kostprijs
  • Totale kosten per product
  • Onvermijdbare kosten per product
Integrale kostprijs = kostprijs incl variabele en constante kosten

Wat is bepalend voor hoogte van de kosten?




Integraal?
Het woord integraal betekent alles omvattend 

Totale Constante kosten
Hoogte v/d productiecapaciteit 
Totale Variabele kosten
Aantal stuks geproduceerd

Slide 18 - Slide

Proportionele variabele kosten




1. Bereken de variabele kosten per eenheid product 
2. Hoe hoog zijn de variabele kosten bij productie van 4.000 st.?
3. Bereken de totale constante kosten
Totale kosten
Productieomvang
€ 450.000
3.000 st.
€ 500.000
4.000 st.
De constante kosten blijven gelijk, maakt niet uit hoeveel je produceert.
Als de totale kosten dus hoger worden als meer geproduceerd wordt dan is dit veroorzaakt door de variabele kosten.....
Je berekent dus het verschil in kosten en dat deel je door het aantal dat je extra hebt geproduceerd.
=> 500.000 - 450.000 = € 50.000
=> 4.000 - 3.000 = 1.000 stuks
=> € 50.000 : 1.000 stuks = €50 per stuk
Totale kosten = constante kosten + variabele kosten
€500.000 = ? + 4.000 x €50
? = €500.000 - €200.000
?= €300.000
Door gebruik te maken van de hiervoor uitgerekende variabele kosten per eenheid product (€50) kun je bij een productie van 4.000 stuks uitrekenen hoeveel de totale variabele kosten zijn
=> 4.000 stuks x €50 = €200.000
timer
4:00

Slide 19 - Slide

Totale kosten?




4. Bereken de totale kosten bij 5.000 stuks

Totale kosten
Productieomvang
€ 450.000
3.000 st.
€ 500.000
4.000 st.
Totale kosten = constante kosten + variabele kosten
Totale kosten = €300.000+5.000 st x €50
Totale kosten = €550.000
Variabele kosten per eenheid €50
Totale constante kosten €300.000

Slide 20 - Slide

Aan de slag
Wat?
R7 t/m R10
Hoe?
In je werkboek
Hulp?
Steek je vinger op als je er niet uitkomt
Tijd?
Tot het eind van de les
Uitkomst?
Je hebt geoefend met leerstof
Klaar?
Ga verder met K1 t/m K7 & R1 t/m R3
Lees vanaf blz 147

Slide 21 - Slide

Als ik mijzelf moet beoordelen qua inzet in deze les dan kies ik voor ....
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Ik heb iets geleerd in deze les
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll