64. Thema 7, week 1 Les 4 Samentrekking

Wat zijn bijvoeglijk naamwoorden ook alweer?
A
Het zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het zijn woorden als: mooie, grote, schitterende, kleine.
B
Het woord zegt het al; het geeft een zelfstandigheid aan. Het zijn woorden als: pop, t-shirt, boom, kind.
C
Hij staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. Het zijn woorden als: op, onder, naast, in.
1 / 43
next
Slide 1: Quiz
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Wat zijn bijvoeglijk naamwoorden ook alweer?
A
Het zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het zijn woorden als: mooie, grote, schitterende, kleine.
B
Het woord zegt het al; het geeft een zelfstandigheid aan. Het zijn woorden als: pop, t-shirt, boom, kind.
C
Hij staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. Het zijn woorden als: op, onder, naast, in.

Slide 1 - Quiz

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

lesdoel

Ik weet wat  bijvoeglijk naamwoorden zijn. Ik weet ook dat deze niet altijd voor een zelfstandig naamwoord staan.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Wat zij de bijvoeglijk naamwoorden?



Je kunt ook kiezen uit kleine of grote bordjes
met sla.

A
uit, sla
B
kiezen, bordjes
C
kleine, grote
D
kleine of grote

Slide 6 - Quiz

Wat zijn in bovenstaande zin de bijvoeglijk naamwoorden? Het zijn er drie! Zet steeds een komma tussen de woorden.
En magere, halfvolle en volle melk!

Slide 7 - Open question

Wat is het bijvoeglijk naamwoord ?
Je weet toch dat ik bijzondere caps spaar?
A
bijzondere
B
spaar
C
weet
D
toch

Slide 8 - Quiz

. Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden in de zin?
Handgeverfde hoofddeksels en geborduurde zijn het mooist
A
hoofddeksels
B
handgeverfde, mooist
C
handgeverfde, geborduurde
D
geborduurde, zijn

Slide 9 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Dat zijn unieke exemplaren!
A
zijn
B
exemplaren
C
dat
D
unieke

Slide 10 - Quiz

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden?
Dat is een coole cap, maar geen passende!
A
dat, coole, geen
B
coole, passende
C
een coole, passende
D
coole, geen passende

Slide 11 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Ach, ik krijg vanzelf wel een dikker hoofd.
A
vanzelf
B
hoofd
C
krijg
D
dikker

Slide 12 - Quiz

Nu een andere oefening.

Welk(e) bijvoeglijk naamwoord(en) zie je? 
Bij welk zelfstandig naamwoord hoort het?

Voorbeeld: 
Ik ga een rare maar leuke hobby van mijn ouders onthullen. 
bijvoeglijk naamwoord (bv): rare, leuke
zelfstandig naamwoord (zn): hobby

Beide bijvoeglijk naamwoorden zeggen iets over het zelfstandig naamwoord 'hobby'. 

Slide 13 - Slide

Ze hebben een grote, ruime zolder
A
bn: grote, ruime zn: zolder
B
bn: ruime zn: zolder
C
bn: grote zn: zolder
D
geen bv zn: zolder

Slide 14 - Quiz

Daar hebben zij een uitgebreid en uitdijend hoedenmuseum.
(uitdijend = steeds groter worden)


A
bn: uitdijend zn: hoedenmuseum
B
bn: uitgebreid zn: hoedenmuseum
C
bn: uitgebreid, uitdijend zn: hoedenmuseum
D
geen bn zn: uitgebreid

Slide 15 - Quiz

Sommige hoeden hebben een prachtig verhaal en zijn uitgebreid.
A
bn: uitgebreid zn: verhaal
B
bn: prachtig, uitgebreid zn: verhaal
C
bn: prachtig zn: verhaal
D
bn: prachtig, uitgebreid zn: hoeden

Slide 16 - Quiz

Soms vertellen ze over reislustige en avontuurlijke eigenaren.
A
bn: avontuurlijke zn: eigenaren
B
bn: vertellen zn: eigenaren
C
bn: reislustige zn: eigenaren
D
bn: reislustige, avontuurlijke zn: eigenaren

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Link

Taal
Thema 7 - week 1 - les 4


30 x plussen

Slide 19 - Slide

A
B

Slide 20 - Slide

Stellen ze dezelfde vraag?

Slide 21 - Slide

Ik leer wat samentrekkingen zijn. Ik leer samentrekkingen binnen een woorddeel en een woordgroep herkennen en opschrijven.

Slide 22 - Slide

Wat is ons lesdoel?

Slide 23 - Slide

SAMENTREKKING
woordgroep
Er zijn grote mensen en kleine mensen.

Er zijn grote en kleine mensen.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Welk woord heb ik weggelaten?

Er zijn grappige series en films.
A
grappige
B
series
C
films

Slide 26 - Quiz

Welk woord heb ik weggelaten?

Er zijn rode en groene auto's.
A
rode
B
auto's
C
groene

Slide 27 - Quiz


Schrijf de zin korter op en laat één woord weg.


Er zijn gele tulpen en rode tulpen.

Slide 28 - Open question

Schrijf de zin korter op en laat één woord weg.

In een poppenhuis staan kleine poppen en kleine meubels.

Slide 29 - Open question

Welk woord kan ik weglaten?
Er zijn blauwe rokken en rode rokken.

Slide 30 - Open question

Welk woord heb ik weggelaten?
Er zijn groene en oranje knikkers.

Slide 31 - Open question

Samentrekking woorddeel

Het schrift heet een voorkant en achterkant.
Het schrift heeft een voor- en achterkant.

Waar zijn de ingang en uitgang.
Waar zijn de in- en uitgang.




Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Ik leg handoeken en theedoeken in de kast.
Waar komt het streepje - ?

Schrijf de zin korter op je wisbord en leg aan elkaar uit wat je hebt gedaan.

Slide 34 - Slide

Welke 2 woorden kun je samentrekken?

Ik heb een wondje aan mijn linkerhand en rechterhand.

Slide 35 - Open question

Hoe trek je deze woorden samen? Waar komt het -

linkerhand en rechterhand.

Slide 36 - Open question

Trek de woorden samen? Waar komt het -


groentesoep en tomatensoep

Slide 37 - Open question

Hoe trek je deze woorden samen? Waar komt het -


bakpan en braadpan

Slide 38 - Open question

Hoe trek je deze woorden samen? Waar komt het -


 binnenkant en buitenkant

Slide 39 - Open question

Wat staat er op de plek van het streepje. Schrijf het hele woord op.

voor- en nadelen

Slide 40 - Open question

Wat staat er op de plek van het streepje.


linker- en rechterkant

Slide 41 - Open question

aan het werk
 
Thema 7, week 1
Les 4

Vanaf opgave 1G.
Maak alle opgaven.
Plussen 20 x

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Link