Les 3 - herhaling grammatica

Voorlezen
1 / 10
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 10 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Voorlezen

Slide 1 - Slide

Grammatica

Slide 2 - Slide

Wat is een zinsdeel?

Slide 3 - Slide

Wat is een zinsdeel?
Een zinsdeel is een deel, een stukje van de zin

Slide 4 - Slide

Woorden zijn samen een zinsdeel als ze bij elkaar blijven als je de zin verandert.
De goede vrienden hebben een rondje in het park gelopen.
Hebben de goede vrienden een rondje in het park gelopen?
De goede vrienden hebben in het park een rondje gelopen.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

1. zoek de persoonsvorm (pv)
verander de tijd
verander het getal 
2. zet een streepje tussen de zinsdelen
let op: voor de persoonsvorm past maar 1 zinsdeel
3. zoek het onderwerp (ow)
wie of wat + pv
4. zoek het werkw. gez. 
kijk naar alle ww in de zin
5. zoek het lijd. voorw. (lv)
wie of wat + pv + ow
6. zoek het meew. vw. (mv)
aan wie + pv + ow + lv
Het stappenplan
7. zoek de bijw. bep.
waar? wanneer? waarom? waardoor? waarheen? hoe?

Slide 7 - Slide

De Brug (Blz 254-257)
Maak opdracht 1 t/m 5

Slide 8 - Slide

Bespreken opdracht 1 t/m 5

Slide 9 - Slide


Er zijn drie manieren om te bepalen welk werkwoord de persoonsvorm is.
Maak van de zin een vraag. De persoonsvorm komt dan vooraan te staan.
– Heeft de kok vandaag een lekker toetje gemaakt?
Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
– De kok had vandaag een lekker toetje gemaakt.
Verander het getal van de zin: enkelvoud wordt meervoud of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
– De koks hebben vandaag een lekker toetje gemaakt.


Slide 10 - Slide