Er zijn drie manieren om te bepalen welk werkwoord de persoonsvorm is.
Maak van de zin een vraag. De persoonsvorm komt dan vooraan te staan.
– Heeft de kok vandaag een lekker toetje gemaakt?
Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
– De kok had vandaag een lekker toetje gemaakt.
Verander het getal van de zin: enkelvoud wordt meervoud of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
– De koks hebben vandaag een lekker toetje gemaakt.