Kies één van de bovenste stellingen. Werk in twee- of drietallen.
1. Ben je het eens of oneens met de stelling? Noteer dat eerst.
2. Bedenk minstens twee argumenten bij jouw standpunt.
3. Werk je argument uit met A (argument), U (uitleg waarom jouw argument goed is) en B (een voorbeeld.) Je mag extra informatie of voorbeelden opzoeken op internet.