quiz voeding

quiz voeding
1 / 55
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

quiz voeding

Slide 1 - Slide

zetmeel en suiker zijn:
A
koolhydraten
B
vetten
C
mineralen
D
eiwitten

Slide 2 - Quiz

Vlees bevat vooral
A
Eiwitten, vetten en mineralen
B
Eiwitten en vetten
C
Koolhydraten en vetten
D
Koolhydraten en mineralen

Slide 3 - Quiz

Wat is de basis van een gezonde voeding ?
A
Veel koolhydraten
B
Variatie
C
Geen vlees eten
D
Veel groente eten

Slide 4 - Quiz

Wat is een voedingsmiddel?
A
Koolhydraten, vetten en eiwitten
B
Fruit en groente
C
Mineralen, vitaminen en water
D
Alles wat je eet en drinkt

Slide 5 - Quiz

Je voelt je steeds moe en je bent snel verkouden. Welke voedingsstof heb je nodig?
A
eiwitten
B
vitaminen
C
koolhydraten
D
mineralen

Slide 6 - Quiz

eiwitten zijn:
A
brandstoffen
B
bouwstoffen

Slide 7 - Quiz

Mineralen zijn ook bouwstoffen
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Lekker die tussendoortjes. Wat is er zo schadelijk aan ?
A
Je wordt er dik van
B
Door al die suikers krijg je gaatjes in je tanden
C
Er zitten te weinig beschermende stoffen in
D
Je krijgt te weinig bouwstoffen binnen

Slide 9 - Quiz

De voedingsstoffen kun je in drie groepen verdelen. Welke hoort er niet bij ?
A
energierijke stoffen
B
bouwstoffen
C
concentratie stoffen
D
beschermende stoffen

Slide 10 - Quiz

Je leeft heel gezond.
Welk antwoord past hier niet bij?
A
je eet 3 keer per dag
B
je eet gevarieerd
C
je drinkt vaak energiedrankjes voor extra energie
D
je houdt je aan de schijf van vijf

Slide 11 - Quiz

Waar staat ADH voor?
A
algemene dagelijkse handeling
B
aangename dagelijkse hoeveelheid
C
algemene dagelijkse hoeveelheid

Slide 12 - Quiz

Van welke stoffen heb je te weinig als je een gebreksziekte hebt?
A
Vetten
B
Eiwitten
C
Mineralen
D
Vitaminen

Slide 13 - Quiz

beschermende stoffen zijn
A
mineralen en vitaminen
B
koolhydraten en eiwitten
C
mineralen en eiwitten
D
vitaminen en koolhydraten

Slide 14 - Quiz

Welke stoffen vallen onder bouwstoffen?
A
Vitaminen, mineralen, water
B
Eiwitten, mineralen, water
C
Suiker, mineralen, water
D
Zetmeel, mineralen, water

Slide 15 - Quiz

koolhydraten zijn:
A
brandstoffen
B
bouwstoffen

Slide 16 - Quiz

Welke voedingsstoffen houden je gezond?
A
vetten
B
vitamines
C
mineralen
D
koolhydraten

Slide 17 - Quiz

Wat word er in de lever aangemaakt?
A
Lever sap
B
Gal
C
verteringssappen
D
Galblaas

Slide 18 - Quiz

In deze delen van het verteringsstelsel komen verteringssappen bij de voedselbrij:
A
mond, slokdarm, maag
B
12-vingerige darm, dunne darm, dikke darm
C
mond, dunne darm, endeldarm
D
mond, maag, dunne darm

Slide 19 - Quiz

Je tong is een onderdeel van je verterignsstelsel
A
Onjuist
B
Juist

Slide 20 - Quiz


Gal helpt bij de afbraak van voedingsstoffen. Welke voedingsstoffen zijn dit?
A
eiwitten
B
koolhydraten
C
vetten

Slide 21 - Quiz

Welke rol spelen verteringssappen bij de vertering?
A
Ze bouwen nieuwe cellen met de voedingsstoffen
B
Ze brengen voedingsstoffen uit je voedsel naar je organen
C
Ze gebruiken de energie in voedingsstoffen
D
Ze bevatten enzymen die voedingsstoffen knippen in kleine stukken

Slide 22 - Quiz

Wat is vertering?
A
Energie in voedingsstoffen gebruiken om te bewegen
B
Voedingsstoffen opnemen in het bloed
C
Voedingsstoffen gebruiken om cellen te bouwen
D
Voedingsstoffen klein maken

Slide 23 - Quiz

Verteringssappen bevatten enzymen. Wat zijn enzymen?
A
indicatoren
B
slotjes voor sleutels
C
stoffen die processen versnellen
D
stofjes die het beste werken bij 37 graden

Slide 24 - Quiz

Functie van emulgeren
A
bacteriën doden
B
vetdruppels kleiner maken
C
verteren van voedingsstoffen
D
voedingsstoffen opnemen in het bloed

Slide 25 - Quiz

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)
D
ze zijn allemaal gelijk

Slide 26 - Quiz

emulgeren is...
A
het afbreken van vetten
B
het verdelen van vetdruppels in kleine druppeltjes
C
het afgeven van gal aan de twaalfvingerige darm
D
het mengen van vetten met verteringssap

Slide 27 - Quiz

Wie heeft het kortste darmstelsel van deze dieren?
A
varken
B
schaap
C
wolf

Slide 28 - Quiz

Meer enzymen leiden tot hogere enzymactiviteit
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 29 - Quiz

Het darmstelsel van een planteneters is het kortst.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quiz

Waarom hebben planteneters een lange darmstelsel nodig?
A
Omdat plantencellen celwanden hebben die moeilijk verteren
B
Omdat plantencellen vacuolen hebben die moeilijk verteren
C
Omdat plantaardig voedsel makkelijk verteerd

Slide 31 - Quiz

Waarom is een koeienmaag veel groter dan de maag van een hond?
A
Koeien eten alleen maar gras en hebben daar een dikke buik van.
B
Plantaardige voeding is moeilijker verteerbaar.
C
Een koe is een veel slomer dier dus verteren duurt langer.
D
Honden zijn alleseters dus kunnen alles makkelijk verteren.

Slide 32 - Quiz

Wat is de PH-waarde in de maag?
A
4
B
7
C
5
D
2

Slide 33 - Quiz

Welke stof heeft de laagste pH-waarde? (is het meest zuur)
A
Gal
B
Maagzuur
C
Speeksel
D
Bloed

Slide 34 - Quiz

Glycogeen
A
Stof die wordt aangemaakt door de lever en vetten kan verteren
B
Stof die wij innemen vanuit voeding en wordt verteerd in de darmen
C
Stof die functioneert als beschermende stof.
D
reservestof die wordt opgeslagen in de lever en spieren

Slide 35 - Quiz

Wat is de PH waarde van de huid?
A
4.0
B
5.5
C
6.5
D
7.0

Slide 36 - Quiz

Wat is de functie van de lever?
A
Reinigen van het lichaam
B
Voedsel verteren
C
Vocht uit voeding halen
D
Urine maken

Slide 37 - Quiz

Wat is vertering
A
Het eten en verwerken van voeding
B
Het vermalen en uitscheiden van voeding
C
Van mond tot kond de hele weg met verteringssappen
D
Het kleiner maken van voeding en deze stoffen door je bloed laten opnemen

Slide 38 - Quiz

Druiven zijn een voorbeeld van...
A
Voedingsstoffen
B
Voedingsmiddelen

Slide 39 - Quiz

koolhydraten zijn:
A
brandstoffen
B
bouwstoffen

Slide 40 - Quiz

Welke voedingsstoffen houden je gezond?
A
vetten
B
vitamines
C
mineralen
D
koolhydraten

Slide 41 - Quiz

zetmeel en suiker zijn:
A
koolhydraten
B
vetten
C
mineralen
D
eiwitten

Slide 42 - Quiz

Bouwstoffen
water
mineralen
eiwitten
vetten


Slide 43 - Slide

Vlees bevat vooral
A
Eiwitten, vetten en mineralen
B
Eiwitten en vetten
C
Koolhydraten en vetten
D
Koolhydraten en mineralen

Slide 44 - Quiz

Wat is de basis van een gezonde voeding ?
A
Veel koolhydraten
B
Variatie
C
Geen vlees eten
D
Veel groente eten

Slide 45 - Quiz

Wat is een voedingsmiddel?
A
Koolhydraten, vetten en eiwitten
B
Fruit en groente
C
Mineralen, vitaminen en water
D
Alles wat je eet en drinkt

Slide 46 - Quiz

Je voelt je steeds moe en je bent snel verkouden. Welke voedingsstof heb je nodig?
A
eiwitten
B
vitaminen
C
koolhydraten
D
mineralen

Slide 47 - Quiz

eiwitten zijn:
A
brandstoffen
B
bouwstoffen

Slide 48 - Quiz

Mineralen zijn ook bouwstoffen
A
waar
B
niet waar

Slide 49 - Quiz

Lekker die tussendoortjes. Wat is er zo schadelijk aan ?
A
Je wordt er dik van
B
Door al die suikers krijg je gaatjes in je tanden
C
Er zitten te weinig beschermende stoffen in
D
Je krijgt te weinig bouwstoffen binnen

Slide 50 - Quiz

De voedingsstoffen kun je in drie groepen verdelen. Welke hoort er niet bij ?
A
energierijke stoffen
B
bouwstoffen
C
concentratie stoffen
D
beschermende stoffen

Slide 51 - Quiz

Je leeft heel gezond.
Welk antwoord past hier niet bij?
A
je eet 3 keer per dag
B
je eet gevarieerd
C
je drinkt vaak energiedrankjes voor extra energie
D
je houdt je aan de schijf van vijf

Slide 52 - Quiz

Van welke stoffen heb je te weinig als je een gebreksziekte hebt?
A
Vetten
B
Eiwitten
C
Mineralen
D
Vitaminen

Slide 53 - Quiz

beschermende stoffen zijn
A
mineralen en vitaminen
B
koolhydraten en eiwitten
C
mineralen en eiwitten
D
vitaminen en koolhydraten

Slide 54 - Quiz

Welke stoffen vallen onder bouwstoffen?
A
Vitaminen, mineralen, water
B
Eiwitten, mineralen, water
C
Suiker, mineralen, water
D
Zetmeel, mineralen, water

Slide 55 - Quiz