persoonlijk vnw en 3e naamval

Wiederholung
Seite 220 persoonlijk voornaamwoord 3 (Dativ)
Seite 223 de voorzetsels met de derde naamval 
timer
5:00
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wiederholung
Seite 220 persoonlijk voornaamwoord 3 (Dativ)
Seite 223 de voorzetsels met de derde naamval 
timer
5:00

Slide 1 - Slide

Vertaal: van januari tot augustus

Slide 2 - Open question

over twee weken

Slide 3 - Open question

vertaal: vier jaar geleden

Slide 4 - Open question

naar school
A
zu Schule
B
in die Schule
C
nach Schule

Slide 5 - Quiz

naar links
A
Zu links
B
Nach links
C
In links

Slide 6 - Quiz

naar Zwitserland (die Schweiz)
A
nach die Schweiz
B
zu die Schweiz
C
in die Schweiz
D
in Schweiz

Slide 7 - Quiz

Noem 3 vz en 3 pers vnw
van de 3e naamval in het Duits

Slide 8 - Mind map

Pers. vnw

ik, jij, hij, zij, wij, jullie, zij, u (als onderwerp, 1e naamval)


mij, me, jou je, u, hem haar, het ,ons, jullie, je, u ,hen, hun ,ze        (als lv en mv vorm voorkomen)


Ik heb haar dat gegeven.

Jullie geven het aan hem

Slide 9 - Slide

♥lich Willkommen!

Slide 10 - Slide

Programma
  • Start
  • Uitleg 3e naamval 

  • Oefening boek 

Slide 11 - Slide

Am Ende der Stunde:
  • Ik weet welke persoonlijke voornaamwoorden bij de derde naamval horen. 
  • Ik ken de voorzetsels met de derde naamval 

Slide 12 - Slide

De  3e naamval






Ich schicke meinem Vater Blume. Ich schicke .... Blume

Ich habe es deiner  Freundin gesagt. Ich habe es ..... gesagt.

Slide 13 - Slide

Welk zinsdeel is de 3e naamval?

Slide 14 - Open question

Bij welke voorzetsels krijg ik de 3e naamval?
A
mit,nach,bei seit, von, zu ,aus
B
durch,für, ohne, um, bis entlang, gegen

Slide 15 - Quiz

       Vertaal de voorzetsels
bij
met
na, naar
van
uit
naar
bei
  mit
nach
von
aus
zu

Slide 16 - Drag question

Wanneer 3e naamval?

Wanneer?

-als het meewerkend voorwerp is

-als het vooraf gegaan wordt door de voorzetsels:

mit, nach, bei, seit, von, zu, aus

Slide 17 - Slide

het meewerkend vw. (3e naamval)

Je kunt "aan" of "voor"

vóór het zinsdeel zetten.

bijv

Ik geef mijn moeder bloemen.

"mijn moeder" is het meew. vw

Je kunt zeggen "aan" mijn moeder.

Slide 18 - Slide

ich
du
er
wir
Sie
Ihnen
uns
ihm
dir
mir

Slide 19 - Drag question

De  3e naamval






Ich schicke meinem Vater Blume. Ich schicke .... Blume

Ich habe es deiner  Freundin gesagt. Ich habe es ..... gesagt.

Slide 20 - Slide

Ich gehe mit .... (hem) ins Kino
A
ihn
B
er
C
du
D
ihm

Slide 21 - Quiz

ich habe das mit ..... (hem) gemacht.

Slide 22 - Open question

Ich komme gleich zu ....... (jou)
A
dir
B
dich
C
mir
D
du

Slide 23 - Quiz

Ich habe es bei ..... (jullie) zu Hause liegen lassen.
A
uns
B
sie
C
ihr
D
euch

Slide 24 - Quiz

Willst du dich zu (ons)
setzen?

Slide 25 - Open question

„Ich bin gleich bei (jou)
“, sagte der Kellner zu den Gästen.

Slide 26 - Open question

Aufgaben 
Ihr macht die Aufgaben: 
18, 19, 21, 22, 23, 24 
Fertig? --> Quizlet Test 66%

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Aufgabe 25 und 26
Aufgabe 25:  Lees de berichten van Walter, Nicole en Maike. 
Probeer de antwoorden uit de tekst te halen. 

Aufgabe 26: Je gaat zinnen vertalen. Deze zinnen kun jij gebruiken om straks zelf een bericht te kunnen schrijven. Haal de vertalingen van de zinnen uit opdracht 25. 
Fertig? Laat eerst de zinnen controleren! Daarna aan de slag met opdracht 27 en 28

Slide 29 - Slide

Hausaufgaben

Aufgaben 25 bis 28a
Lernen: Seite 220 persoonlijk voornaamwoord 3 (Dativ)
Seite 223 de voorzetsels met de derde naamval 

Slide 30 - Slide


😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll