Hieronder staan drie zinnen.
Geef van elke zin aan of er een feit of een mening in staat.
1 Je bent vast wel eens op school aangekomen met een lekke band, een loszittende ketting of een ander fietsmankement.
In deze zin staat een … .
2 Er zijn overal veel meer volwassenen dan scholieren en ook hún fietsen gaan stuk.
In deze zin staat een … .
3 Ik zie amper nadelen aan dit plan.
In deze zin staat een … .