2 kgt Oefenen Bloktoets Blok 2

Vandaag: 


- Oefenen voor de bloktoets
- Afsluiten



Fictie blok 3
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vandaag: 


- Oefenen voor de bloktoets
- Afsluiten



Fictie blok 3

Slide 1 - Slide

Grammatica
Hieronder staan twee zinnen. Benoem in elke zin de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wwg) en het onderwerp (ond).


1 De monteur stelt het toerental van de motor af.
2 Hij staat hier al een hele tijd te wachten op de bus.

Slide 2 - Slide

Grammatica
Lees de zin hieronder.
1 Welke vraag moet je stellen om bij de onderstaande zin het lijdend voorwerp te vinden?
2 Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

        De loodgieter repareert de kraan morgen.




timer
2:00

Slide 3 - Slide

Grammatica
Hieronder staan vijf zinnen. Benoem in elke zin het lijdend voorwerp (lv). Ontbreekt het lijdend voorwerp, zet dan een streepje.

1 De voetballer mist de strafschop.
2 Het mist de hele ochtend.
3 Het boek ligt op tafel.
4 De kapper knipt mijn haar.
5 Mijn mentor helpt mij.



        De loodgieter repareert de kraan morgen.




timer
3:00

Slide 4 - Slide

Spelling
Er zijn een paar uitzonderingen op de regel van de tussen-n bij samenstellingen. Welke zijn dat?
  Je schrijft geen tussen-n als:

Bijvoorbeeld:
  • beregoed
  • Zonnestelsel
  • Rijstepap


        




- Het eerste deel het tweede deel versterkt;
- Er van het eerste deel maar één bestaat;
- Het eerste deel geen meervoud heeft.

Slide 5 - Slide

Spelling
Hieronder staan zes zinnen. Kies telkens de juiste vorm van de persoonsvorm in de verleden tijd.

Vanochtend … ik de trein helaas net niet.
A haalte
B halte
C haalde
D halde


Slide 6 - Slide

Spelling
De jongen … naar het bovenste schap in de supermarkt.
A reikte
B reikde
C reiktte



De twee geliefden … tien jaar geleden hun namen in een boom.
A kerften
B kervten
C kerfden
D kervden

Slide 7 - Slide

Spelling
De wind … zo hard door de bomen, dat ik niet kon slapen.
A ruiste
B ruisten
C ruisde
D ruisden




Slide 8 - Slide

Spelling
Hieronder staan zes woorden. Bedenk bij elk voltooid deelwoord of er een -d, -t of -en achter moet.
1 gesis...
2 verlor...
3 gebeur...
4 geleef...
5 gepluis...
6 verget...





timer
3:00

Slide 9 - Slide

Spelling
Hieronder staan vijf woordcombinaties. Maak samenstellingen met deze woorden.

1 regen + jas = …
2 hond + riem = …
3 pik + donker = …
4 slager + winkel = …
5 stoel + dans = …






timer
2:00

Slide 10 - Slide

Over Taal
Lees de zin hieronder. Kies de goede betekenis van het onderstreepte woord.

Als je je kleding regelmatig ordent kun je zien wat je nog nodig hebt.
 Wat betekent ordent?
 A weet wat kan en wat niet kan
 B voor niets
 C bij elkaar legt wat bij elkaar hoort
 D kunt gebruiken






Slide 11 - Slide

Over Taal
Hieronder staan twee zinnen. Kies bij elke zin de goede betekenis van het onderstreepte woord.

Het hergebruik van papier zorgt voor minder afval.
hergebruik = …
A het opnieuw gebruiken van spullen
B het repareren van spullen








In de Joodse keuken moeten vlees en melk apart worden bereid, anders is het niet rein.
rein = …
A stil
B schoon

Slide 12 - Slide

Over Taal
Noteer het woorddeel dat de onderstaande drie samenstellingen compleet maakt.



…….naam
woon…….
vind…….

Plaats

Slide 13 - Slide

Over Taal
Lees de zin hieronder. Noteer de betekenis van de onderstreepte uitdrukking.

 Anna en Julia zijn een tweeling, ze lijken op elkaar als twee druppels water.


Slide 14 - Slide

Lezen
- Je kan in eigen woorden navertellen wat er in een alinea staat

- Wat is het deelonderwerp in alinea 3?

- ‘De kwaliteit van de gourmetpakketten van de Nederlandse supermarkten laat namelijk nogal te wensen over, blijkt uit een steekproef van Wakker Dier.’
Neem uit de tekst twee woorden over die hetzelfde betekenen als gourmetpakket.
De titel is niet duidelijk. Bedenk een titel die duidelijk maakt waar de tekst over gaat.

Slide 15 - Slide

Lezen
- Wat is het onderwerp van de tekst?

- Waar wil de schrijver van de tekst je toe overhalen?

Wat is het tekstdoel van de tekst?
A amuseren
B overhalen
C informeren
D uitleggen
E overtuigen

Slide 16 - Slide