Test jezelf wat betreft de theorie van Argumenteren (geen drogredenen).
Elk onderdeel bevat een andere kleur, zodat je goed ziet dat je met een ander onderdeel bezig bent.
1 / 52
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom!
Test jezelf wat betreft de theorie van Argumenteren (geen drogredenen).
Elk onderdeel bevat een andere kleur, zodat je goed ziet dat je met een ander onderdeel bezig bent.
Slide 1 - Slide
wat vind je het lastigst?
A
standpunt, argument, subargument
B
argumentatiestructuren
C
tegenargument, weerlegging, soorten argumenten
D
argumentatieschema's
Slide 2 - Quiz
Standpunt, argument of subargument
Slide 3 - Slide
1. Stuk tussen haakjes: standpunt, argument of subargument? Kunstbloemen zijn handig, (want je hoeft ze niet te verzorgen.) Je moet ze toch afstoffen? Dit is twee minuten per jaar, verzorgen moet elke week.
A
standpunt
B
argument
C
subargument
Slide 4 - Quiz
2. Stuk tussen haakjes: standpunt, argument of subargument?
De zonnebrand van Niveau is de beste, want deze crème biedt de beste bescherming. (Dit heeft een onderzoek van de Consumentenbond uitgewezen). Nou, ik vind hun crème veel te vettig en niet prettig om op te smeren.
A
standpunt
B
argument
C
subargument
Slide 5 - Quiz
3. Stuk tussen haakjes: standpunt, argument of subargument?
Skiën is een gevaarlijke sport, want er gebeuren jaarlijks veel ongelukken mee. (Zo zijn vijf van mijn vrienden de afgelopen twee jaar met verwondingen in het ziekenhuis beland.)
A
standpunt
B
argument
C
subargument
Slide 6 - Quiz
4. Stuk tussen haakjes: standpunt, argument of subargument?
(We moeten een kort pittig kapsel nemen bij de kapper,) want dat is frisser voor de zomer. Ik vind zo`n kapsel geen gezicht hoor.
A
standpunt
B
argument
C
subargument
Slide 7 - Quiz
5. Stuk tussen haakjes: standpunt, argument of subargument?
Sandra luistert goed en is erg sociaal. (Ze is echt een topper. )
A
standpunt
B
argument
C
subargument
Slide 8 - Quiz
6. Stuk tussen haakjes: standpunt, argument of subargument?
(We moeten een nieuwe kast kopen.) We kunnen onze spullen niet meer kwijt. Dat is zonde van jullie mooie oude kast.
A
standpunt
B
argument
C
subargument
Slide 9 - Quiz
Tegenargument of weerlegging?
Slide 10 - Slide
1. Deel tussen haakjes tegenargument of weerlegging?
Vrouwen rijden beter dan mannen. Dat is niet waar, want mannen kunnen beter parkeren. (Uit onderzoek blijkt juist dat vrouwen beter kunnen parkeren. )
A
Tegenargument
B
Weerlegging
Slide 11 - Quiz
2. Deel tussen haakjes tegenargument of weerlegging?
Je hebt het werkstuk verpest. Jouw deel was veel te bondig. (Dat slaat nergens op, want we hebben een 8 gekregen.)
A
Tegenargument
B
Weerlegging
Slide 12 - Quiz
3. Deel tussen haakjes tegenargument of weerlegging?
Kinderen in Afrika hebben geen honger, want ze hebben dikke buikjes. (Ze hebben juist dikke buiken door de honger.)
A
Tegenargument
B
Weerlegging
Slide 13 - Quiz
4. Deel tussen haakjes tegenargument of weerlegging?
Die kast wil niet open. Dat is gek, (ik heb net de jam er nog uitgehaald. )
A
Tegenargument
B
Weerlegging
Slide 14 - Quiz
5. Deel tussen haakjes tegenargument of weerlegging?
Je kunt beter met het vliegtuig naar Frankrijk, dat is veel comfortabeler. Ik rijd in een Ferrari, dus dat is super comfortabel. (In het vliegtuig heb je meer beenruimte dan in je Ferrari. )
A
Tegenargument
B
Weerlegging
Slide 15 - Quiz
6. Deel tussen haakjes tegenargument of weerlegging?
Ik ga het shirt wel kopen, want het kleedt mooi af. (Ik vind je er juist dik in lijken.)
A
Tegenargument
B
Weerlegging
Slide 16 - Quiz
7. Deel tussen haakjes tegenargument of weerlegging?
Kerst mogen we dit jaar wel overslaan. Al die cadeaus, opsmuk en voor wat? (Kerst kun je niet missen), dan moet je je vrije dagen ook inleveren.
A
Tegenargument
B
Weerlegging
Slide 17 - Quiz
Soorten argumenten
Slide 18 - Slide
1. Van welk soort argument is er sprake?
Je moet deze tekst niet overschrijven. Ik vind het een saaie tekst.
A
voorspelling
B
niet algemeen geldend waardeoordeel
C
persoonlijke indruk
D
nut
Slide 19 - Quiz
2. Van welk soort argument is er sprake?
Je moet deze tekst niet overschrijven. Hij heeft er een 4 voor gehaald.
A
autoriteit
B
Voorspelling
C
Ongewenst gevolg
D
Feit
Slide 20 - Quiz
3. Van welk soort argument is er sprake?
Je moet deze tekst niet overschrijven. Dan sta je voorlopig bij hem in het krijt.
A
Feit
B
Algemeen geldend waardeoordeel
C
Ongewenst gevolg
D
Nut
Slide 21 - Quiz
4. Van welk soort argument is er sprake?
Je moet deze tekst niet overschrijven. Ik denk dat mevrouw Sjaak meteen doorheeft dat het jouw schrijfstijl niet is en dan ben je de sigaar.
A
Feit
B
Ongewenst gevolg
C
Vermoeden
D
voorbeeld
Slide 22 - Quiz
5. Van welk soort argument is er sprake?
Studenten komen na hun studie moeilijk aan een baan. Dat blijkt uit een onderzoek van het Researchteam voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA).
A
Feit
B
Wetenschappelijk
C
autoriteit
D
normen en waarden
Slide 23 - Quiz
6. Van welk soort argument is er sprake?
We moeten niet meer naar Amerika op vakantie. De nieuwe regels voor abortus zijn echt asociaal.
A
Feit
B
Niet algemeen geldend waardeoordeel
C
Persoonlijke indruk
D
Algemeen geldend waardeoordeel
Slide 24 - Quiz
7. Van welk soort argument is er sprake?
Ik ben sinds een jaar veganist, want ik vind het anders zielig voor de dieren.
A
Geloof
B
feit
C
Persoonlijke indruk
D
Ongewenst gevolg
Slide 25 - Quiz
8. Van welk soort argument is er sprake?
Het lijkt me handig om vaker naar de controle te komen. Onze tandarts heeft dat meerdere malen aangeraden.
A
Vergelijking
B
vermoeden
C
autoriteit
D
Gewenst gevolg
Slide 26 - Quiz
9. Van welk soort argument is er sprake?
Je moet je producten bij de buurtwinkel kopen. Zo kunnen deze kleine winkels blijven bestaan.
A
Feit
B
Niet algemeen geldend waardeoordeel
C
Nut
D
Ongewenst gevolg
Slide 27 - Quiz
10. Van welk soort argument is er sprake?
Mijn vader kreeg op zijn achttiende zijn erfdeel. Zijn broer niet en dat vindt hij nog steeds oneerlijk.
A
Vermoeden
B
Feit
C
Ongewenst gevolg
D
Vergelijking
Slide 28 - Quiz
Argumentatieschema`s
Slide 29 - Slide
1. Welk argumentatieschema?
Vrouwen hebben na de bevalling langer begeleiding nodig van verloskundigen. Victor Pop, hoogleraar Psychologie en gezondheid aan de Universiteit van Tilburg wil de begeleidingstijd verlengen tot negen maanden na de bevalling.
A
Kenmerk-eigenschap
B
Oorzaak-gevolg
C
Voor- en nadelen
D
Gezaghebbende bron
Slide 30 - Quiz
2. Welk argumentatieschema?
Rijke Nederlanders kiezen vooral voor luxe badgenot. Een compleet badhuis in een Sixtijnse kapelachtige ruimte, dompelbaden en sauna`s van eikenhout, een sneeuwgrot; thermenbedrijf VSB krijgt allerlei verzoeken van particulieren.
A
Kenmerk-eigenschap
B
Voor- en nadelen
C
Voorbeelden
D
Vergelijking
Slide 31 - Quiz
3. Welk argumentatieschema?
De nieuwste film van Orlando Bloom valt erg tegen. Het verhaal is onwaarschijnlijk en moeilijk te volgen.
A
Kenmerk-eigenschap
B
Voor- en nadelen
C
Voorbeelden
D
Vergelijking
Slide 32 - Quiz
4. Welk argumentatieschema?
In deze tijd van recessie zal ons bedrijf over moeten gaan op een computergestuurde telefoonbeantwoorder. Het apparaat is minder klantvriendelijk, maar zal zeker een grote besparing aan arbeidskosten opleveren.
A
Kenmerk-eigenschap
B
Voor- en nadelen
C
Voorbeelden
D
Oorzaak-gevolg
Slide 33 - Quiz
5. Welk argumentatieschema?
Het leerlingoverleg met de directie over de zelfstudie-uren zal wel niets opleveren. Het vorige overleg over een spijbelstrippenkaart was ook waardeloos.
A
Kenmerk-eigenschap
B
Voor- en nadelen
C
Voorbeelden
D
Vergelijking
Slide 34 - Quiz
6. Welk argumentatieschema?
Willem is op verschillende gebieden erg talentvol. Hij zal vast arrogant zijn.
A
Kenmerk-eigenschap
B
Voor- en nadelen
C
Voorbeelden
D
Vergelijking
Slide 35 - Quiz
7. Welk argumentatieschema?
Er gebeurt niets verrassends in dit boek. Ik raad het je dan ook niet aan.
A
Kenmerk-eigenschap
B
Oorzaak-gevolg
C
Voor- en nadelen
D
Vergelijking
Slide 36 - Quiz
8. Welk argumentatieschema?
Je moet echt stoppen met roken: je kunt er longkanker van krijgen.
A
Kenmerk-eigenschap
B
Oorzaak-gevolg
C
Voor- en nadelen
D
Vergelijking
Slide 37 - Quiz
9. Welk argumentatieschema?
Wat voor argumentatie hoort bij deze redenering: 'Natuurlijk mag je het woord epibreren neerleggen bij Scrabble. Het staat immers in Van Dale.' Argumentatie op basis van....
A
Gezaghebbende bron
B
Voor- en nadelen
C
Voorbeeld
D
Vergelijking
Slide 38 - Quiz
10. Welk argumentatieschema?
Als je alcohol drinkt, kun je goed oud worden en lang plezier hebben. Mijn opa is 82 en die ouwe is nog heel kras en drinkt elke dag een halve liter jenever
A
Kenmerk-eigenschap
B
Oorzaak-gevolg
C
Vergelijking
D
Voorbeelden
Slide 39 - Quiz
Argumentatiestructuren
Slide 40 - Slide
1. Welke argumentatiestructuur herken je in de volgende argumentatie:
Mijn vriendinnen kunnen helaas niet meer naar dat optreden. Lieve had al andere plannen en Tanja voelt zich niet zo lekker.
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Onafhankelijke nevenschikkende argumentatie
D
Afhankelijke nevenschikkende argumentatie
Slide 41 - Quiz
2. Bij welke argumentatiestructuur hoort deze zin? Opstappen op een herenfiets is moeilijker dan op een damesfiets. Voor de stevigheid van het frame is de stang op de herenfiets niet meer nodig. De klassieke herenfiets zal daarom langzaam maar zeker verdwijnen.
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten
D
Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
Slide 42 - Quiz
3. Welke argumentatiestructuur herken je in de volgende zin.
Mijn zusje is het meest geschikt voor de baan in de boekwinkel, want zij heeft heel veel boekenkennis en is sociaal.
A
enkelvoudige argumentatie
B
afhankelijke nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
onafhankelijke nevenschikkende argumentatie
Slide 43 - Quiz
4. Kies de juiste argumentatiestructuur. Leerlingen moeten op school hun huiswerk onder begeleiding kunnen maken. Leerlingen zullen dan hogere cijfers halen. Dat blijkt wel uit onderzoek.
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
D
nevenschikkende argumentatie (afhankelijk)
Slide 44 - Quiz
5. Wat is de argumentatiestructuur? De meeste leerlingen van mijn klas willen nu eenmaal bowlen, dus ik ga me daar niet tegen verzetten. Het is bovendien goedkoper dan paintballen en karten en we kunnen bij de bowlingbaan vrij goedkoop eten.
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Afhankelijke nevenschikkende argumentatie
D
Onafhankelijke nevenschikkende argumentatie
Slide 45 - Quiz
6. Van welke argumentatiestructuur is hier sprake?
'Een kippenpootje van de barbecue kan je niet afwijzen, ook al heb je er al drie achter de kiezen. Doe mij er dus nog maar eentje.'
A
Enkelvoudige structuur
B
Onafhankelijke nevenschikkende structuur
C
Onderschikkende structuur
D
Afhankelijke nevenschikkende structuur
Slide 46 - Quiz
7. Van welke argumentatiestructuur is hier sprake?
'In het zuiden van Nederland heeft het enorm geregend. In het noorden kwamen er zelfs nog windvlagen vanaf de Noordzee bij. En bij de Duitse grens schijnt het zelfs geonweerd te hebben. Het was gewoon overal rotweer.'
A
Enkelvoudige structuur
B
Afhankelijke nevenschikkende structuur
C
Onderschikkende structuur
D
Onfhankelijke nevenschikkende structuur
Slide 47 - Quiz
8. Welke argumentatiestructuur?
Je kunt wel zien dat Joris’ ouders veel geld verdienen: hun huis in Nederland staat vol designmeubelen en ze hebben ook nog een chalet in Zwitserland.
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Afhankelijke nevenschikkende argumentatie
C
Onderschikkende argumentatie
D
Onafhankelijke nevenschikkende argumentatie
Slide 48 - Quiz
9. Welke argumentatiestructuur wordt in de tekst gebruikt?
A
nevenschikkend - onafhankelijk
B
nevenschikkend - afhankelijk
C
onderschikkend
D
onder- en nevenschikkend
Slide 49 - Quiz
10. Welke argumentatiestructuur wordt in de tekst gebruikt?
A
nevenschikkend - onafhankelijk
B
nevenschikkend - afhankelijk
C
onderschikkend
D
onder- en nevenschikkend
Slide 50 - Quiz
11. Welke argumentatiestructuur? 'Sommige planken zijn verrot. Je kunt de schimmel erop zien zitten. Bovendien zijn de bovenste planken verkleurd, omdat de zon de vorige zomer erg hard heeft geschenen. Daarom kunnen we de schutting net zo goed helemaal vervangen.' Welke argumentatiestructuur herken je?