Nederlands hfd 5, de brug 9 april

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Nederlands hoofdstuk 5

In de les leer je: een bekend woorddeel te zoeken
* herhaling van de theorie;
*oefenen;
** Verleden tijd van zwakke werkwoorden
* herhalen van de theorie;
* oefenen.

Wat betekent het voorvoegsel
on-
bijvoorbeeld "Onverkoopbaar"

1. wel
2. niet
3. soms
4. eten

Wat betekent het voorvoegsel
her-
bijvoorbeeld "hergebruiken""

1. opnieuw, nog een keer
2. niet
3. wel
4. appel

Wat betekent het achtervoegsel
-loos
bijvoorbeeld "smakeloos"

1. veel
2. heel veel
3. zonder
4. draaimolen

Wat betekent het achtervoegsel
-vol
bijvoorbeeld "smaakvol"

1. zonder
2. nergens
3. met veel
4. boompje

Zelfstandig werken

Je gaat de oefening 10, 11 en 12 maken. 
Deze staan in Magister - Nederlands
bij hoofdstuk "De Brug" -Woordenschat

Als je het af hebt kom je weer terug naar
Lesson Up voor de volgende opdrachten

spelling zwakke werkwoorden in de verleden tijd

Eerst stukje theorie herhalen;
een aantal vragen "wat weet je nog?"
opdrachten maken in Magister.

Je leest de theorie van de zwakke werkwoorden in de verleden tijd. en gaat de opdrachten 15 en 16 maken.

zwakke werkwoorden veranderen NIET van klank in de verleden tijd.
werken - werkten

1. waar
2. niet waar

Hoe weet je of een werkwoord in de verleden tijd een -t werkwoord is of een -d werkwoord.
werken - werkten
spelen - speelden

1. je gebruikt de regel van "t kofschip
2. dat mag je zelf bepalen

Als de ik- vorm van een werkwoord op één van de letters in 't kofschip eindigt dan is het een"t" werkwoord.
"ik werk" wordt in de verleden tijd:

1. ik werkte
2. ik werkde

Als de ik- vorm van een werkwoord op één van de letters in 't kofschip eindigt dan is het een"t" werkwoord.
"ik bak" wordt in de verleden tijd

1. bakde
2. bakte

Als de ik- vorm van een werkwoord NIET op één van de letters in 't kofschip eindigt dan is het een"d" werkwoord.
"ik speel" wordt in de verleden tijd:

1. speelte
2. speelde

Als de ik- vorm van een werkwoord NIET op één van de letters in 't kofschip eindigt dan is het een"d" werkwoord.
"ik wandel" wordt in de verleden tijd:

1. wandelte
2. wandelde

Zelfstandig werken

Je maakt de opdrachten 15 en 16 van "de brug". in Magister