week 13 t/h/v/g

Welkom!
Wat heb je nodig?
1. Schrift
2. Etui
3. Laptop en oplader
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Wat heb je nodig?
1. Schrift
2. Etui
3. Laptop en oplader

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Portfolio
Ik weet wat de betekenis is van de dikgedrukte woorden.
Ik kan zinnen maken met de dikgedrukte woorden waaruit blijkt dat ik weet wat het woord betekent.

Grammatica
Ik weet wat een onderwerp en een persoonsvorm is.
Ik kan een onderwerp en een persoonsvorm herkennen in een zin.

Slide 2 - Slide

Portfolio
1: Ruimtemissie Mars
2: Reuzenschildpadden

Slide 3 - Slide

Waarom is het belangrijk om grammatica te leren?

Slide 4 - Open question

Het belang van grammatica
1. Grammatica is belangrijk om woorden en zinnen te begrijpen.
Mara gaat morgen naar mijn oma.
Mijn oma gaat morgen naar Mara. 

2. Kennis van grammatica helpt om over taal na te kunnen denken.

3. Grammatica zit in iedere taal. Hierdoor kan kennis van grammatica jou helpen om andere talen beter te begrijpen en te leren. 

Slide 5 - Slide

Wat zijn werkwoorden?

Slide 6 - Open question

Persoonsvorm [1]
1. De persoonsvorm is een werkwoordsvorm. 
2. De persoonsvorm hoort bij belangrijkste 'persoon'(het onderwerp) in de zin.
3. De persoonsvorm vertelt wat het onderwerp 'doet'.

Ik eet een broodje.
Jan bekijkt zijn weektaak .

Slide 7 - Slide

Persoonsvorm [2]
De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:

1. De zin vragend maken
Eet jij een broodje?
2. De tijd in de zin veranderen
At jij (gisteren) een broodje?
3. Het aantal in de zin veranderen
Eten wij een broodje?

Slide 8 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Sturen jullie ook altijd Kerstkaarten?
A
jullie
B
Kerstkaarten
C
Sturen

Slide 10 - Quiz

Onderwerp [1]
Elke zin gaat over wat iets of iemand doet. Dit noemen we het onderwerp. 

Hoe herken je het onderwerp?
1. Wie/wat + persoonsvorm?
Ik eet een broodje. 

2. Verander de persoonsvorm (enkelvoud of meervoud). Het onderwerp verandert mee.
-> ik eet een broodje.
-> wij eten een broodje.



Slide 11 - Slide

Onderwerp [2]
Let op! 
1. Het onderwerp kan soms één woord zijn, maar ook soms meerdere woorden
Ik eet een broodje.
Rogier en Rutger eten een broodje.
 
2. Sommige zinnen hebben geen onderwerp
Koop nu de nieuwste iPhone!


Slide 12 - Slide

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Danny werkt aan zijn werkstuk
A
Danny
B
werkt
C
er is geen onderwerp

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Mix eerst alle ingrediënten.
A
Mix
B
alle ingrediënten
C
er is geen onderwerp

Slide 14 - Quiz

Zinsdelen
Zinnen kunnen we opdelen in zinsdelen. Dit zijn woorden of woordgroepen binnen een zin die bij elkaar horen.

Als je de volgorde van de zin verandert, blijven die woordgroepen altijd bij elkaar. Ieder zinsdeel heeft bovendien zijn eigen taak. 

1.  In Nederland / regent / het / heel vaak.
2. Op school / eet / ik / een boterham. 

Slide 15 - Slide

Hoe zet je zinsdeelstrepen?
Stap 1: zoek de persoonsvorm
Stap 2: zoek andere werkwoordsvormen
Stap 3: alles voor de persoonsvorm is één zinsdeel

Woensdag  / begint / de zangles van Maaike.
zinsdeel / persoonsvorm / zinsdeel

Slide 16 - Slide

Geef aan waar de zinsdeelstrepen moeten:

Gaan Iris en Noa morgen naar het schoolfeest?

Slide 17 - Open question

Geef aan waar de zinsdeelstrepen moeten:

Joya gaf het witte paard een heerlijk appeltje.

Slide 18 - Open question

Aan de slag!
Werkboek Grammatica
Maak de opdrachten op blz. 2-5

Leer vijf woordjes en herhaal de woordjes van vorige week.








Slide 19 - Slide

Exit ticket:
Maak een zin met een onderwerp en een persoonsvorm.

Slide 20 - Open question