This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Geluid ontstaat als een geluidsbron trillingen veroorzaakt.
Wat is geen geluidsbron?
A
de stembanden
B
een luidspreker
C
een motor
D
het trommelvlies
Slide 1 - Quiz
In de ruimte tussen de sterren kun je geen geluid horen.
Hoe komt dat?
A
Er is daar geen geluidsbron.
B
Er is daar geen ontvanger
C
Er is daar geen tussenstof.
D
Er is daar geen zwaartekracht.
Slide 2 - Quiz
De snelheid van geluid verschilt van stof tot stof.
De snelheid van geluid door lucht is ongeveer:
A
340 kilometer per uur.
B
340 meter per seconde.
C
3400 kilometer per uur.
D
3400 meter per seconde.
Slide 3 - Quiz
Welke twee uitspraken over geluid zijn waar?
A
Een geluidsbron bevat zintuigcellen.
B
Geluid kan zich alleen door lucht verplaatsen.
C
Het trommelvlies geeft geluidstrillingen door.
D
Voor geluid zijn altijd trillingen nodig.
Slide 4 - Quiz
Een trillende snaar produceert een toon.
Waarvan hangt de toonhoogte van de snaar onder andere af?
A
van de dikte van de snaar
B
van de kleur van de snaar
C
van de temperatuur van de snaar
D
van het materiaal waarvan de snaar is gemaakt
Slide 5 - Quiz
Een piano moet af en toe worden gestemd.
Wat doet een pianostemmer als hij een piano stemt?
A
Hij verandert de dikte van de snaren.
B
Hij verandert de lengte van de snaren.
C
Hij verandert de spanning van de snaren.
Slide 6 - Quiz
Elke stemvork heeft een eigen frequentie.
Welke twee dingen weet je over de toon van een stemvork, als je de frequentie weet?
A
de geluidssterkte van de toon
B
het aantal trillingen per seconde
C
hoelang de toon blijft klinken
D
de hoogte van de toon
Slide 7 - Quiz
Een stemvork heeft een frequentie van 400 Hz.
Elk been van de stemvork trilt dan:
A
200 keer per seconde.
B
400 keer per seconde.
C
800 keer per seconde.
Slide 8 - Quiz
Wat doet een oscilloscoop?
A
geluid opnemen
B
geluidssterkte meten
C
toonhoogtes vergelijken
D
trillingen zichtbaar maken
Slide 9 - Quiz
Oudere mensen krijgen vaak hoorproblemen.
Dat komt vooral doordat:
A
hoge tonen harder gaan klinken.
B
lage tonen zachter gaan klinken.
C
zij hoge tonen minder goed horen.
D
zij lage tonen minder goed horen.
Slide 10 - Quiz
Een gitaarsnaar voert in een halve minuut 6000 trillingen uit.
Bereken de frequentie van deze trillingen. Schrijf de hele berekening op.
Slide 11 - Open question
Geleerden hebben ontdekt dat dolfijnen diep in de zee geluid maken en zo met elkaar ‘praten’.
Door welke tussenstof verplaatst het geluid van de dolfijnen zich?
Slide 12 - Open question
In het dolfinarium roepen trainers de dolfijnen soms met behulp van een fluitje. Door welke tussenstoffen verplaatst het geluid zich dan?
Slide 13 - Open question
Na deze dia komen de Mavo vragen
Slide 14 - Slide
Uit twee luidsprekers P en Q komen verschillende tonen. Het oscilloscoopbeeld van beide tonen is afgebeeld in het figuur hiernaast a Welke toon is het hoogst? b Welke toon is het hardst?
Slide 15 - Open question
Uit twee luidsprekers P en Q komen verschillende tonen. Het oscilloscoopbeeld van beide tonen is afgebeeld in het figuur hiernaast De oscilloscoop is zo afgesteld dat je het aantal trillingen in 0,03 s te zien krijgt. a Bereken de frequentie van trilling P. b Bereken de frequentie van trilling Q.
Slide 16 - Open question
Hermke slaat een stemvork aan, die daardoor een toon gaat produceren. Deze toon wordt steeds zachter. Welke van de volgende beweringen is juist?
A
De amplitude blijft even groot en de frequentie neemt af.
B
De amplitude en de frequentie blijven allebei even groot.
C
De amplitude en de frequentie nemen allebei af.
D
De amplitude neemt af en de frequentie blijft even groot.
Slide 17 - Quiz
Wat is de geluidssnelheid?
A
De snelheid waarmee geluid door lucht reist.
B
De snelheid waarmee geluid door een tussenstof reist.
C
De snelheid waarmee een bliksemflits reist.
Slide 18 - Quiz
In een ouderwetse wekker zit een bewegend onderdeel met de naam ‘onrust’. Dit onderdeel voert in 1 minuut 120 trillingen uit. a Bereken de frequentie van deze trillingen. b Is deze toon hoorbaar? Waarom wel of niet?
Slide 19 - Open question
Uitspraak 1: ‘De geluidssterkte wordt gemeten in decibel (A).’ Uitspraak 2: ‘Geluid kun je horen, omdat het trommelvlies meetrilt met de veranderingen in de luchtdruk.’ Welke uitspraak is juist?
A
Geen van beide uitspraken is juist.
B
Alleen uitspraak 1 is juist.
C
Alleen uitspraak 2 is juist.
D
Beide uitspraken zijn juist.
Slide 20 - Quiz
Waarom hoor je toch nog je eigen stem als je oordopjes van uitstekende kwaliteit in je oren hebt?