2v2 - wo091024

1 / 16
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
  • Interroger 
  • Grammaire
  • Au travail
  • Les devoirs

But: in het Frans kunnen zeggen van wie iets is, dmv een bezittelijk voornaamwoord

Slide 2 - Slide

Interroger 
  1. alles, alle
  2. eindelijk 
  3. in de lente
  4. altijd
  5. ik wil 
  6. de stad
  7. Nederlands
  8. Frans

Slide 3 - Slide

Corriger 

Slide 4 - Slide

Corriger 
  1. Qu'est-ce que tu as fait cet été?
  2. C'était comment?
  3. Vous avez fait du camping?
  4. Tu as parlé français?

Slide 5 - Slide

Corriger ex. 25 et 26
Page 42

Slide 6 - Slide

Corriger ex. 25 et 26
  1. un séjour
  2. une chambre
  3. activités
  4. l'escalade
  5. découvrir 

Slide 7 - Slide

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
Dat is mijn neef. 
Zij zag haar buren lopen. 

  • Bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. (mijn, jouw, hun)

Slide 8 - Slide

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
C'est mon père
C'est ma mère
Ce sont mes parents

  • In het Nederlands kijk je alleen naar van wie iets is
  • In het Frans kijk je ook naar het geslacht van het woord erachter (mnl, vrl, mv)

Slide 9 - Slide

Enkelvoudsvormen
mijn
jouw
zijn/haar
mannelijk
mon
ton
son
vrouwelijk
ma
ta
sa
meervoud
mes
tes
ses

Slide 10 - Slide

Enkelvoudsvormen
Attention!

  • C'est ma amie       c'est ma amie       c'est mon amie
  • Bij stomme h/klinker en vrouwelijk woord, altijd de mannelijke vorm


Slide 11 - Slide

Enkelvoudsvormen
Attention!

  • C'est son copain        het is zijn vriend
                                        het is haar vriend

Son/sa/ses kan zowel zijn als haar betekenen.
Goed kijken naar de rest van de zin!

Slide 12 - Slide

Meervoudsvormen
enkelvoud
meervoud
ons/onze
notre
nos
uw/jullie
votre 
vos
hun
leur
leurs

Slide 13 - Slide

Even oefenen ... 
  1. Mon frère habite au Maroc (mijn)
  2. Ses parents n'aiment pas la pizza (zijn) 
  3. Leur maison est très grande (hun, vrl) 
  4. Notre famille est sympa (onze) 
  5. Ton train est en retard (jouw) 

Slide 14 - Slide

Au travail
30ade
31ad
Fini? Exercice 32 et 33
timer
1:00

Slide 15 - Slide

Les devoirs
Mercredi le 9 octobre

Apprendre: blokje E en F (page 50) + bez. vnw
Faire: ex. 32 et 33




Slide 16 - Slide