1vt1 - vr180222

1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
  • Interroger
  • Grammaire 
  • Au travail 
  • Les devoirs

But:  in het Frans het bez. vnw. (her)kennen en de verschillen weten met het Nederlands

Slide 2 - Slide

Interroger

  1. maintenant
  2. vrai
  3. je peux
  4. préféré(e)
  5. tout le monde
  6. het museum
  7. nog (steeds) 
  8. iedereen 
  9. zoals 
  10. vreselijk
être 

Schrijf het héle rijtje van être op  + vertaling


Slide 3 - Slide

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
Dat is mijn neef. 
Zij zag haar buren lopen. 

  • Bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. (mijn, jouw, hun)

Slide 4 - Slide

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
C'est mon père
C'est ma mère
Ce sont mes parents

  • In het Nederlands kijk je alleen naar van wie iets is
  • In het Frans kijk je ook naar het geslacht van het woord erachter (mnl, vrl, mv)

Slide 5 - Slide

Enkelvoudsvormen
mijn
jouw
zijn/haar
mannelijk
mon
ton
son
vrouwelijk
ma
ta
sa
meervoud
mes
tes
ses

Slide 6 - Slide

Enkelvoudsvormen
Attention!

  • C'est ma amie       c'est ma amie       c'est mon amie
  • Bij stomme h/klinker en vrouwelijk woord, altijd de mannelijke vorm


Slide 7 - Slide

Enkelvoudsvormen
Attention!

  • C'est son copain        het is zijn vriend
                                        het is haar vriend

Son/sa/ses kan zowel zijn als haar betekenen.
Goed kijken naar de rest van de zin!

Slide 8 - Slide

Meervoudsvormen
ons/onze
uw/jullie
hun
enkelvoud
notre
votre
leur
meervoud
nos
vos
leurs

Slide 9 - Slide

Corriger ex. 32
Page 128

Slide 10 - Slide

Chanson
  1. Onderstreep alle vormen van het bezittelijk voornaamwoord
  2. Geef de vertaling van de vormen in het Nederlands


Slide 11 - Slide

Extra oefenen .. 
Stencil 
timer
5:00

Slide 12 - Slide

Corriger ex. 30, 31, 32
Page 128

Slide 13 - Slide

Corriger ex. 30
  1. jouw
  2. mijn
  3. uw/jullie
  4. zijn
  5. ons
  6. jouw

Slide 14 - Slide

Corriger ex. 30
  1. son
  2. ton
  3. son/ses
  4. notre
  5. tes
  6. leurs
  7. mon
  8. ses 

Slide 15 - Slide

Corriger ex. 31
  1. notre
  2. mes
  3. leur
  4. ses
  5. tes
  6. mon

Slide 16 - Slide

Corriger ex. 31
  1. Ce sont ses devoirs
  2. C'est ma trousse
  3. C'est votre prof de gym
  4. C'est son carnet de notes. 
  5. Ce sont leurs sandwichs. 
  6. C'est ta matière préférée

Slide 17 - Slide

Creatieve opdracht bez. vnw. 
- 10 zinnen 
- 10x bez. vnw (max. 5x mon/ma/mes) 
- c'est ma soeur / ce sont mes parents 

Slide 18 - Slide

Vooruitblik
Herhalen bez. vnw. 

Slide 19 - Slide

La semaine prochaine
Het bez. vnw. kennen en gebruiken

Slide 20 - Slide

Les devoirs
Mercredi 23 février

Apprendre: blokje A, B, E en F+ aant. bez. vnw. 
Faire: ex. 30, 31 et 32



Slide 21 - Slide