Werkwoorden tt en vt les vrijdag 29 nov

Regels
1)  Ik heb mijn spullen in orde voor de les.


2)  Ik reageer niet op anderen.

3) Ik steek mijn vinger op en wacht op mijn beurt.


4) Ik luister naar de docent en praat niet door de les heen.


5) Ik ga niet in discussie met de docent.


1 / 48
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Regels
1)  Ik heb mijn spullen in orde voor de les.


2)  Ik reageer niet op anderen.

3) Ik steek mijn vinger op en wacht op mijn beurt.


4) Ik luister naar de docent en praat niet door de les heen.


5) Ik ga niet in discussie met de docent.


Slide 1 - Slide

Planning


Uitleg over spelling 10 minuten
Zelfstandig werken 20 minuten 

Slide 2 - Slide

SAMENSTELLINGEN
Zijn twee zelfstandige woorden die je bij elkaar voegt.

Bijvoorbeeld:

Kerst + boom = kerstboom


Slide 3 - Slide


Heeft het eerste deel een meervoud op -en-?

NEE?

Schrijf dan alleen een -E-
Voorbeelden:


Platteland
Hogeschool
Rodekool
Benzinegeur
Maneschijn
Zonnehoed

Slide 4 - Slide


Heeft het eerste deel een meervoud op -en-?

JA?

Schrijf dan -en-




Voorbeelden:

Perensap
Paddenstoel
Koekenpan

Slide 5 - Slide


Heeft het eerste deel een meervoud op -es-?

JA?

Schrijf dan alleen een -E-



Voorbeelden:


Douchekraan
Aspergesoep

Slide 6 - Slide

Een tussen -s- schrijf je als je die hoort

Identiteitsbewijs
Stationshal
Dorpsstraat

Slide 7 - Slide

eend + kroos =
A
eendenkroos
B
eendekroos

Slide 8 - Quiz

zon + hoed =
A
zonnenhoed
B
zonnehoed

Slide 9 - Quiz

maan + schijn =
A
maneschijn
B
manenschijn

Slide 10 - Quiz

groente + soep =
A
groentesoep
B
groentensoep

Slide 11 - Quiz

Splitsbaar werkwoord

Soms kan de persoonsvorm van een werkwoord gesplitst in de zin voorkomen.

Ruimt op komt van het hele werkwoord opruimen.
Ruimt en op horen bij elkaar en vormen samen één zinsdeel.





Slide 12 - Slide

Ik zoek het moeilijke woord op.

Wat is de pv?
A
zoek op
B
zoek
C
op

Slide 13 - Quiz

Het meisje laat de hond uit.
Wat is de pv?
A
laat
B
uit
C
laat uit

Slide 14 - Quiz

Welke zijn de splitsbare werkwoorden?
opzoeken

teruglopen
verdienen
studeren
afblijven
verkopen




Slide 15 - Slide

Je bewaart je geld in een....
A
portemonee
B
portemmonnee
C
portemmonee
D
portemonnee

Slide 16 - Quiz

Een ....... is een zomerse vrucht
A
ananas
B
annanas
C
anannas
D
annannas

Slide 17 - Quiz

Ik vind dit ....
A
reuzeleuk
B
reuseleuk

Slide 18 - Quiz

Hij wordt politie- ....
A
comisaris
B
commissaris

Slide 19 - Quiz

Stam en ik-vorm
De stam van een werkwoord is 
het hele werkwoord zonder -en. 

Vaak lijkt de stam op de ik-vorm, maar ze zijn niet altijd gelijk. 

Slide 20 - Slide

Wat is de stam van dit woord?
roeien

Slide 21 - Open question

Wat is ik-vorm van dit woord?
roeien

Slide 22 - Open question

Wat is de stam van dit woord?
verhuizen

Slide 23 - Open question

Wat is de ik-vorm van dit woord?
verhuizen

Slide 24 - Open question

Wat is de stam van dit woord?
beloven

Slide 25 - Open question

Wat is de ik-vorm van dit woord?
beloven

Slide 26 - Open question

't Taxi kofschip
Eindigt de stam op een 
T - X - K -F - S - C - H - P

Dan -t, -te of -ten in de verleden tijd of het voltooid deelwoord!

Slide 27 - Slide

Zelf werken

  • Kader Blok 2 Spelling 2.8 - 2.9 - 2.10

timer
15:00

Slide 28 - Slide

Werkwoorden tt en vt

Slide 29 - Slide

Persoonsvorm TT (tegenwoordige tijd)
Bij ik schrijf je de ik-vorm
Bij jij, u, hij, zij en het schrijf je stam + t
Bij je of jij achter de persoonsvorm schrijf je de ik-vorm 
Bij wij, jullie en zij (meervoud) schrijf je het hele werkwoord

Maar wat als je de persoonsvorm in de verleden tijd zet....

Slide 30 - Slide

Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.

Tegenwoordige tijd: Ik zit op het Emma.

Verleden tijd: Ik .... op het Emma.

Luister eens goed naar het verschil tussen beide zinnen.

Slide 31 - Slide

Als de klank verandert.....

.........heb je te maken met een STERK werkwoord.

Voorbeelden van sterke werkwoorden zijn: weten, vinden, kunnen, slapen, lopen, vinden, vragen, lopen, enzovoort.

Slide 32 - Slide

Als de klank niet verandert,
heb je te maken met een ZWAK werkwoord waar je in de verleden tijd 
te(n) of de(n) achterzet. 
Als je goed luistert, kun je het horen.




Slide 33 - Slide

Stam en ik-vorm
De stam van een werkwoord is 
het hele werkwoord zonder -en. 

Vaak lijkt de stam op de ik-vorm, maar ze zijn niet altijd gelijk. 

Slide 34 - Slide

Wat is de stam van dit woord?
roeien

Slide 35 - Open question

Wat is ik-vorm van dit woord?
roeien

Slide 36 - Open question

Wat is de stam van dit woord?
wensen

Slide 37 - Open question

Wat is de ik-vorm van dit woord?
wensen

Slide 38 - Open question

Wat is de stam van dit woord?
beloven

Slide 39 - Open question

Wat is de ik-vorm van dit woord?
beloven

Slide 40 - Open question

't Taxi kofschip
Eindigt de stam op een 
T - X - K -F - S - C - H - P

Dan -t, -te of -ten in de verleden tijd of het voltooid deelwoord!

Slide 41 - Slide

Zet het werkwoord PAKKEN in de verleden tijd.

ik ....
wij .....

 

Slide 42 - Slide

Zet het werkwoord VINDEN in de verleden tijd.

ik ....
wij .....

 

Slide 43 - Slide

Zet het werkwoord VERSTAAN in de verleden tijd.

ik ....
wij.....

 

Slide 44 - Slide

Zet het werkwoord KLINKEN in de verleden tijd.

ik ....
wij.....

 

Slide 45 - Slide

Zet het werkwoord LIJDEN in de verleden tijd.

ik ....
wij.....

 

Slide 46 - Slide

Zet het werkwoord BEKIJKEN in de verleden tijd.

ik ....
wij.....

 

Slide 47 - Slide

Zelf werken

  • Kader Blok 2 Spelling 2.8 - 2.9 - 2.10

timer
15:00

Slide 48 - Slide