herhaling werkwoordspelling

Planning

- Lezen uit 'Niets te verliezen'

- Herhaling werkwoordspelling

- Bespreken les 22

- Tijd over? Extra oefening!

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Planning

- Lezen uit 'Niets te verliezen'

- Herhaling werkwoordspelling

- Bespreken les 22

- Tijd over? Extra oefening!

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Nabespreking les 22
Kijk je gemaakte huiswerk na! 

Heb je een foutje? Geeft niks! Maar pas het wel aan, zodat je weet wat het goede antwoord had moeten zijn.

Slide 3 - Slide

Bespreking les 22

Slide 4 - Slide

Bespreking les 22
opdracht 1: 
A. betekent
B. invullen
C. stuur
D. volg
E. verbaasd
F. geselecteerd
G. verhinderd
H. beloofden
I. verwachtte 
J. ontvang

Slide 5 - Slide

Bespreking les 22
Opdracht 4:
A. verdienen – hij verdient – hij verdiende – hij heeft verdiend
B. optreden – hij treedt op – hij trad op – hij heeft opgetreden
C. deleten – hij deletet – hij deletete – hij heeft gedeletet
D. cancelen – hij cancelt – hij cancelde – hij heeft gecanceld
E. showen – hij showt – hij showde – hij heeft geshowd
F. wensen – hij wenst – hij wenste – hij heeft gewenst

Slide 6 - Slide

Bespreking les 22

Slide 7 - Slide

Bespreking les 22
Opdracht 7: 
A. ontwierp
B. stampte
C. gebracht
D. verzonnen
E. verbaasd
F. werd vervolgd
G. negeert
H. bezorgt
I. gewonnen
J. geamuseerd

Slide 8 - Slide

Quiztime

Slide 9 - Slide

Persoonsvorm TT

Slide 10 - Slide

Spel het werkwoord tussen haakjes:

Hij (verhuizen) volgende week naar Zutphen.
A
verhuisd
B
verhuist

Slide 11 - Quiz

Spel het werkwoord tussen haakjes:

(geloven) hij dat werkelijk?
A
gelooft
B
geloofd

Slide 12 - Quiz

Spel het werkwoord tussen haakjes:

Ze (worden) morgen 18 jaar.
A
word
B
wort
C
wordt

Slide 13 - Quiz

Persoonsvorm VT

Slide 14 - Slide

Spel het werkwoord tussen haakjes:

De buurman (verstappen) zich over het stoepje.
A
verstapde
B
verstapte
C
verstaptte

Slide 15 - Quiz

Spel het werkwoord tussen haakjes:

De ontzettende saaie uitstapjes op de basisschool in Rotterdam (kosten) vroeger maar weinig geld.
A
koste
B
kosten
C
kostte
D
kostten

Slide 16 - Quiz

Spel het werkwoord tussen haakjes:
Vorige week (beleven) het zieke jongetje de dag van zijn leven!
A
beleefte
B
beleefde
C
beleevte
D
beleevden

Slide 17 - Quiz

Voltooid deelwoord

Slide 18 - Slide

Spel het werkwoord tussen haakjes:

Er is deze week weer veel (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 19 - Quiz

Spel het werkwoord tussen haakjes:
Wij hebben al heel wat rare dingen met haar (beleven).
A
beleefd
B
beleeft

Slide 20 - Quiz

Spel het werkwoord tussen haakjes:

Drie ongevallen hebben tot een verkeerschaos (geleiden).
A
geleit
B
geleidt
C
geleid

Slide 21 - Quiz

Spel het werkwoord tussen haakjes:

Voor dat feest hebben zij zich behoorlijk (uitsloven).
A
uitgesloofd
B
uitgeslooft

Slide 22 - Quiz

Aan het werk!
Maken: oefenbladen werkwoordspelling

Slide 23 - Slide