Proeftoets 3 Havo blok 3

Tips om de toets te leren
1. Bekijk de gele stukken
2. Websites om te oefenen:
     www.cambiumned.nl 
     www.jufmelis.nl
     www.redekundig.nl 
     www. wikiwijs
3. Filmpjes om naar te kijken
1 / 32
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Tips om de toets te leren
1. Bekijk de gele stukken
2. Websites om te oefenen:
     www.cambiumned.nl 
     www.jufmelis.nl
     www.redekundig.nl 
     www. wikiwijs
3. Filmpjes om naar te kijken

Slide 1 - Slide

Noteer of de zin nevenschikkend of onderschikkend
is.

Nadat iedereen het woord had gekregen, sloot de voorzitter de vergadering,

A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 2 - Quiz

Noteer of de zin nevenschikkend of onderschikkend
is.

Zullen we gaan hardlopen of wil je liever fietsen?
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 3 - Quiz

Ik heb ruzie met mijn vriendin, want ik ben haar verjaardag vergeten.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 4 - Quiz



Lees de zin hieronder. Maak van deze zin twee samengestelde zinnen:
a één met een nevenschikkend voegwoord
b één met een onderschikkend voegwoord

Ik zal je mailen.

Slide 5 - Open question

Noteer de bijvoeglijke bijzin.

De schoenen die ik gisteren gekocht heb, zijn te krap.
A
De schoenen
B
die ik gisteren gekocht heb
C
De schoenen die ik gisteren gekocht heb
D
De schoenen zijn te krap

Slide 6 - Quiz

Noteer de bijvoeglijke bijzin

Het bericht over het schoolfeest dat niet doorgaat kwam als een verrassing.



A
het schoolfeest dat niet doorgaat
B
Het bericht kwam als een verrassing.
C
dat niet doorgaat
D
over het schoolfeest

Slide 7 - Quiz



Noteer de bijvoeglijke bijzin.

De nieuwe supermarkt die in de stad geopend is, heeft veel verse producten

A
De nieuwe supermarkt heeft veel verse producten
B
nieuwe, verse
C
De supermarkt in de stad
D
die in de stad geopend is

Slide 8 - Quiz

Noteer het betrekkelijke voornaamwoorden

Noteer ook het antecedent. Als het ingesloten is, noteer je dat.

1 De zanger die nu op gaat treden, kennen jullie allemaal.
2. Wie een koekje wil, moet in de rij gaan staan.

Slide 9 - Open question

Mijn zusje heeft al heel vroeg een kaartje voor het concert van Douwe Bob gekocht.
A
Bedrijvend
B
Lijdend

Slide 10 - Quiz

Die cd is door mijn broer helemaal grijs gedraaid.
A
Bedrijvend
B
Lijdend

Slide 11 - Quiz

De hond en Jara worden door de harde wind van de weg geblazen.
Is deze zin bedrijvend of lijdend?

Slide 12 - Open question

Heel lang geleden poetsten de mensen hun tanden niet.
A
Bedrijvende vorm
B
Lijdende vorm

Slide 13 - Quiz

Met een stokje werd het poeder over het gebit verdeeld.
A
Bedrijvende vorm
B
Lijdende vorm

Slide 14 - Quiz

Grieken en Romeinen vervingen het poeder door een pasta
A
Bedrijvende vorm
B
Lijdende vorm

Slide 15 - Quiz

Hoe schrijf je: stereoinstallatie
A
stereo-installatie
B
stereoinstalatie
C
stereoïnstalatie
D
stereo-instalatie

Slide 16 - Quiz

Wat is goed?
A
make-up
B
make'up
C
makeup

Slide 17 - Quiz

Een tekst heeft verklaringsstructuur. Welke inhoud verwacht je dan in het slot?
A
slot: beste antwoord
B
slot: verklaring
C
slot: samenvatting
D
slot: conclusie of situatie toekomst

Slide 18 - Quiz

Maar op welke partij stem je als alle partijen op elkaar lijken? Als iedere partijleider - min of meer - hetzelfde zegt? En toch doet alsof dat niet zo is. Kies je dan voor degene die het hardst schreeuwt? Of sluit je je aan bij de partij van de persoon die je het aardigst lijkt? Of het grappigst?
A
Dit tekstgedeelte is een argument.
B
Dit tekstgedeelte is een tegenstelling.
C
Dit tekstgedeelte is een probleemstelling.
D
Dit tekstgedeelte is een oplossing.

Slide 19 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
autoongeluk
B
autongeluk
C
auto-ongeluk
D
auto ongeluk

Slide 20 - Quiz

Hoe herken je de voltooide tijd?
A
aan een hulpwerkwoord
B
aan het voltooid deelwoord
C
aan 'ge' of 'be' voor het voltooid deelwoord
D
aan een koppelwerkwoord

Slide 21 - Quiz

Welke tijd?
We gingen naar Amsterdam.
A
ott
B
ovtt
C
ovt
D
vttt

Slide 22 - Quiz

We waren liever naar Rotterdam gegaan.
A
vtt
B
vvt
C
vttt
D
ovtt

Slide 23 - Quiz

Maar mijn zus zeurde de hele tijd...
A
vtt
B
ott
C
vvt
D
ovt

Slide 24 - Quiz

Zijn jullie weleens in Amsterdam geweest?
A
vvt
B
vttt
C
vtt
D
vvtt

Slide 25 - Quiz

Lijkt me leuk om te gaan doen!
A
ottt
B
ott
C
vttt
D
vvt

Slide 26 - Quiz

Hij heeft haar altijd gouden bergen … (beloven), maar nu … (geloven) ze hem niet meer.
A
belooft, gelooft
B
belooft, geloofd
C
beloofd, gelooft
D
beloofd, geloofd

Slide 27 - Quiz

… (Worden) je broer later fysiotherapeut of wil hij liever gymleraar worden?
A
word
B
wordt

Slide 28 - Quiz

Iedereen die wel eens … (verbranden) is, weet hoeveel pijn je dan … (lijden).
A
verbrandt, lijd
B
verbrand, lijdt
C
verbrand, lijd
D
verbrandt, leed

Slide 29 - Quiz

Ik heb vanmiddag … (surfen) en daarna met mijn vrienden … (chatten).
A
gesurfd, gechat
B
gesurfdt, gechatt
C
gesurft, gechat
D
surften, chatten

Slide 30 - Quiz

Welk tekstverband zie je?
Als het morgen mooi weer is, gaan we naar de stad.
A
voorwaarde
B
reden
C
conclusie
D
opsomming

Slide 31 - Quiz

Tips om de toets te leren
1. Bekijk de gele stukken
2. Websites om te oefenen:
     www.cambiumned.nl 
     www.jufmelis.nl
     www.redekundig.nl 
     www.wikiwijs (koppelteken) 
3. Filmpjes om naar te kijken

Slide 32 - Slide