Grammatica: voorzetsels

Grammatica
Voorzetsels 
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica
Voorzetsels 

Slide 1 - Slide

Voorzetsels
Voorzetsels zijn kleine woordjes die dikwijls voor een zelfstandig naamwoord staan.
Enkele voorbeelden van voorzetsels: in, op , voor, naast, met, langs, boven, om, naar, achter, bij, aan, in, over, uit, door, onder en van. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Slide

Opdracht
Schrijf de voorzetsels per zin op.  Schrijf de antwoorden onder elkaar. 
Voorbeeld:    
Aan het einde van de middag wat hij klaar.
Antwoord:
Aan
Van

Slide 5 - Slide

Er zat een kraai op ons dak.

Slide 6 - Open question

Achter onze schuur zat een kat onder de kruiwagen.

Slide 7 - Open question

Ricky zat naast Kelly en achter Sven.

Slide 8 - Open question

Op het dak van dat huis stond een grote reiger bij de schoorsteen.

Slide 9 - Open question

Onder de vloer lag een grote kelder.

Slide 10 - Open question

Damian liep naar buiten en ging onder de kastanjeboom zitten.

Slide 11 - Open question

In de boom zat een kanarie.

Slide 12 - Open question

Door de regen, die op een wolkbreuk leek, ging het uitstapje niet door.

Slide 13 - Open question

Na die bui gingen we toch nog weg.

Slide 14 - Open question

We gingen naar een pretpark met leuke attracties.

Slide 15 - Open question

Die kleine kinderen lagen nog in bed.

Slide 16 - Open question

Hun sloffen stonden naast het bed op een kleedje.

Slide 17 - Open question

Ze liepen op hun tenen door het
stille bos.

Slide 18 - Open question

Er lagen heel wat dode vissen
in de sloot.

Slide 19 - Open question

Ze waren door gif om het
leven gekomen.

Slide 20 - Open question

De zeppelin vloog boven de stad.

Slide 21 - Open question

In de herfst trekken de vogels
naar het warme zuiden.

Slide 22 - Open question

Na de winter komen ze
weer terug.

Slide 23 - Open question

Achter de school staat een
oude schuur.

Slide 24 - Open question

Daar hebben vroeger schapen
in gezeten.

Slide 25 - Open question

Nu lopen ze op de hei in drenthe.

Slide 26 - Open question

Daar hebben ze het beter naar
hun zin.

Slide 27 - Open question

De schaapherder loopt tussen
zijn dieren.

Slide 28 - Open question

Hij past op de schapen.

Slide 29 - Open question

Onder de heidestruiken
scharrelen kleine diertjes.

Slide 30 - Open question

Tegen de avond gaan de schapen
naar de schaapskooi.

Slide 31 - Open question

Daar zijn ze beschut tegen
regen en kou.

Slide 32 - Open question

De herder doet daar een tukje
in het hooi.

Slide 33 - Open question

Het water stroomde uit de
oude wasmachine.

Slide 34 - Open question

Het liep over de schone vloer
en verdween in een ondiep putje.

Slide 35 - Open question

Moeder kon bijna niet bij de
kraan komen.

Slide 36 - Open question

Met grote moeite is het haar
tenslotte toch gelukt.

Slide 37 - Open question

Vader zette de schuurdeur op
een kleine kier.

Slide 38 - Open question

Die ondeugende jongens
nieuwsgierig naar binnen.

Slide 39 - Open question

Hij maakte van oud hout en ijzer
een mooie kar voor zijn zoon.

Slide 40 - Open question

Een kar met een houten stuur
om te sturen.

Slide 41 - Open question

Aan het eind van de middag was
hij klaar.

Slide 42 - Open question

Hij leek wel wat op een echte
racewagen.

Slide 43 - Open question