Les Duits E1Va donderdag 1 juni

Lesinhoud
1 Maken: Aufgabe 13 + 15 (blz. 109 en 112)
2 Herhaling Grammatik B + opdracht (blz. 118, Lernliste)
3 Maken: Aufgabe 28, 29, 30 (blz. 120) Niet gedaan)
4 Overhoring huiswerk
1 / 10
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesinhoud
1 Maken: Aufgabe 13 + 15 (blz. 109 en 112)
2 Herhaling Grammatik B + opdracht (blz. 118, Lernliste)
3 Maken: Aufgabe 28, 29, 30 (blz. 120) Niet gedaan)
4 Overhoring huiswerk

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord geeft aan dat iets gedaan of afgerond is. Het gaat samen met het werkwoord hebben of zijn.

Maak 5  zinnen met daarin de volgende voltooide deelwoorden:

lopen, eten, gaan, springen, werken

Slide 4 - Slide

Voltooide deelwoorden
Geven aan dat iets voltooid of afgerond is.
Bv: Ik heb gespeeld, ik heb gebeld, ik heb gegeten, wij hebben koffie gedronken

Regel in het Duits: ge + stam + t

Maak de voltooide deelwoorden van:
1 hören
2 streicheln
3 machen
4 spielen

Slide 5 - Slide

Voltooide deelwoorden (Grammatik B, blz. 117)
Uitzonderingen: 
a woorden die eindigen op -ieren (fotografieren, organisieren)
b woorden die beginnen met be- of ver- (besuchen, versorgen)

Regel voor deze woorden: stam + t

Maak de voltooide deelwoorden van:

1 fotografieren 2 besuchen 3 versorgen 4 organisieren

Slide 6 - Slide

Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden hebben in de verleden tijd een klinkerwisseling.

Deze hebben een andere vorm in de voltooide tijd (dus geen ge+stam+t)

Zie hiervoor de Lernliste open op blz. 132. Elk werkwoord waarachter twee woorden staan, is sterk. 
De tweede vorm is het voltooide deelwoord, b.v.:
zijn       -        sein, gewesen 


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Maak het voltooid deelwoord (s = sterk)
(s) beschreiben  1 Ich habe die Schule ___________________
(s) fressen            2 Die Tiere haben Stroh ___________________
fotografieren      3 Wir haben den ganzen Tag ___________________
(s) schwimmen  4 Gestern habe ich ___________________
kaufen                    5 Ich habe gestern ein Kleid ___________________
machen                 6 Ich habe mit meinem Freund ein Haus ___________________
wohnen                 7 Ich habe lange in Deutschland ___________________
organisieren       8 Ich habe früher Partys ___________________
antworten            9 Ich habe die Frage nicht ___________________ 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide