This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Voorbeelden met rekenen
Waterstof + zuurstof --> Water
1 g + 8 g --> ?g
Koolstof + zuurstof --> Koolstof dioxide
? g + ?g --> 72 g
IJzersulfide --> ijzer + zwavel
13,5 g --> ?g + ?g
Slide 1 - Slide
Je gaat koolstof verbranden (reactie met zuurstof), je begint met 13 g koolstof, hoeveel zuurstof heb je nodig?
Slide 2 - Open question
Je hebt 20 g magnesium wat je laat verbranden, hoeveel gram reactieproduct ontstaat hierbij?
Slide 3 - Open question
Je hebt de reactie tussen waterstofchloride en ammoniak en hierbij ontstaat 106 g salmiak, hoeveel waterstofchloride ben je mee begonnen?
Slide 4 - Open question
Je gaat zout ontleden, hierbij ontstaat 15 g natrium en een onbekende hoeveelheid chloor, bereken hoeveel chloor er ontstaat en hoeveel zout je mee bent begonnen
Slide 5 - Open question
Je gaat 4 g aardgas verbranden met 16 g zuurstof, er ontstaat 4,5 g water en verder alleen het gas koolstofdioxide. Hoeveel koolstofdioxide ontstaat er?
Slide 6 - Open question
Bij de volgende vragen gaat het om overmaat rekenen.
Slide 7 - Slide
Bij de reactie van koolstof en zuurstof is er van beide 6 g aanwezig, welke van de beginstoffen blijft er over en hoeveel?
Slide 8 - Open question
Bij de reactie tussen natrium en chloor heb je 10 g natrium aanwezig en 15 g chloor, welke is er in de overmaat en hoeveel gram natriumchloride (reactieproduct) ontstaat er?
Slide 9 - Open question
Je laat 50 kg ijzer reageren met 30 kg zwavel, hoeveel ijzersulfide (reactieproduct) ontstaat er en welke beginstof blijft er over en hoeveel?