Mens en Zorg blok 8

Mens en Zorg 
blok 8
Het woonzorgcentrum
1 / 26
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

Items in this lesson

Mens en Zorg 
blok 8
Het woonzorgcentrum

Slide 1 - Slide

lesdoelen
  • je kunt verschillende oorzaken van ziektes/ aandoeningen noemen en daar voorbeelden bij geven
  • je kunt de begrippen psychosomatisch, acuut, chronisch, diagnose, symptoom uitelggen en daar voorbeelden bij geven
  • je kunt regels noemen voor het voeren van goede gesprekken in de Zorg
  • je kunt het verschil benoemen tussen open en gesloten ragen
  • je kunt de begrippen verbaal en non-verbaal uitleggen
  • je kunt aan de hand van videofragmenten je mening geven over de kwaliteit van de gesprekken tussen cliënt en zorgverlener

Slide 2 - Slide

Soorten ziekten
  • lichamelijk: bijv. griep of een blindedarmontsteking, ook wel somatisch genoemd;
  • geestelijk: je bent depressief of overspannen, ook wel psychisch genoemd;
  • sociaal: je bent eenzaam of je hebt vaak ruzie.
Deze soorten beïnvloeden elkaar onderling.
Bijvoorbeeld als je veel last van acné hebt (lichamelijk), kun je onzeker worden (geestelijk en sociaal).
Wanneer je veel problemen of spanningen hebt (geestelijk), kun je buikpijn of hoofdpijn krijgen (lichamelijk).  Wanneer je eenzaam bent, kun je depressief worden.
Een lichamelijke aandoening die ontstaat door een geestelijke oorzaak noemen we een psychosomatische aandoening.









Slide 3 - Slide

sociaal
lichamelijk
Geestelijk
Covid
depressie
verlegenheid
eenzaamheid
ruzie
Burn-out
Down syndroom
Multiple Sclerose (MS)
diabetes
Parkinson

Slide 4 - Drag question

Oorzaken van ziektes en aandoeningen
  • door besmetting met een ziektekiem ( virus, bacterie, schimmel), bijv. : verkoudheid, griep, waterpokken.
  • erfelijk, via de genen van ouder op kind, bijv.: doofheid 
  • door een ongezonde leefwijze, bijv.:  door roken kun je longkanker krijgen.
  • door ouderdom, bijv.: dementie, artrose (slijtage van gewrichten)
  • door een ongeval, bijv. dwarslaesie
  • aangeboren (tijdens zwangerschap of bevalling ontstaan), bijv; open ruggetje

Slide 5 - Slide

besmetting met ziektekiem
erfelijk
aangeboren
ongezonde leefstijl
ouderdom
ongeval
Lyme
ziekte van Pfeiffer
Down syndroom
aids
dwarslaesie
artrose
diabetes type 2
obesitas
hart- en vaatziekten
astma
cystic fibrosis (taaislijmziekte) 
Hemofilie (bloederziekte)
Schisis (hazenlip)
huidkanker
mazelen
dementie
osteoporose ( botontkalking)

Slide 6 - Drag question

acuut of chronisch?
  • Een acute ziekte is kortdurend. Je bent plotseling ziek en ook snel weer beter. 

  • Een chronische ziekte is langdurend. Je hebt een ziekte die lang duurt. Soms word je niet helemaal beter en moet je met de ziekte leren leven. 

Slide 7 - Slide

Geef 3 voorbeelden van chronische ziektes

Slide 8 - Open question

Symptomen &   Diagnose
  • Symptomen zijn verschijnselen van de ziekte, de dingen waardoor je merkt dat je ziek bent. 

  • De huisarts stelt een diagnose. Hij/zij  kijkt naar de symptomen stelt vast  om welke ziekte het gaat. De dokter kan medicatie (medicijnen) voorschrijven of  doorverwijzen naar een specialist in het ziekenhuis.  

Slide 9 - Slide

Wat zijn symptomen van Covid? Noem er 3

Slide 10 - Open question

Gesprekken voeren
  • Behoefte aanvoelen
  • Regels voor gesprekken
  1. Kijk de ander aan.
  2. Let op de reactie van de ander.
  3. Let  op de houding van iemand, dus op wat hij uitstraalt.
  4. Luister naar de persoon en laat hem uitpraten.
  5. Houd in de gaten of iemand wel wil praten.
  6. Zorg ervoor dat je belangstelling echt is; iemand merkt aan je houding of je maar doet alsof.
  7. Spreek beschaafd Nederlands (soms kan het de gewoonte zijn om dialect te spreken.)
  8. Sluit een gesprek af; loop niet zomaar weg.








Slide 11 - Slide

Open en gesloten vragen
  • Een gesloten vraag heeft altijd beperkte antwoordmogelijkheden. 
       Wil je nu boodschappen gaan doen? Het antwoord is: ja of nee.

  • Bij een open vraag kan de ander allerlei antwoorden gegeven. Je krijgt hierdoor meer informatie van de ander (dan bij een gesloten vraag).
      Een open vraag begin je met : wie, wat, waarom, waar, hoe?
     Waarom wil je nu geen boodschappen gaan doen?


















Slide 12 - Slide

Open of gesloten?
Waarom kom je niet mee?
A
Open
B
Gesloten

Slide 13 - Quiz

Wil je nog een oefening doen?
Open of gesloten?
A
Open
B
Gesloten

Slide 14 - Quiz

Open of gesloten vraag?
Waarom heb je gekozen voor het beroep van trainer?
A
Open vraag
B
Gesloten vraag

Slide 15 - Quiz

In een interview gebruik je:
A
Alleen gesloten vragen
B
Open en gesloten vragen
C
Alleen meerkeuzevragen
D
Alleen open vragen

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Video

Waar horen deze woorden bij:
non-verbaal, verbaal, actief luisteren, LSD, open vragen, gesloten vragen
A
luisterverhaal
B
je oma helpen
C
communiceren
D
empathie

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Video

Sandra komt de woning binnen van cliënt mevrouw Goedhart om een enveloppe te overhandigen en het ontbijtservies op te halen. Is er contact? Is er aandacht? Luistert Sandra naar verbale en non-verbale signalen? Welk effect heeft dit alles op mevrouw Goedhart?

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Video

Siona evalueert met de dochter van mevrouw Vreeswijk hoe het met haar moeder gaat. Haar moeder is gevallen en Siona wil nieuwe afspraken over de zorg. Mevrouw Vreeswijk is gedesoriënteerd in plaats en tijd en is cliënt van de zorgorganisatie van Siona. Denkt Siona in kwaliteiten? Is er oog, oor en gevoel voor de dochter? Welk effect heeft dit alles op de dochter?

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Video

Sandra vergat Siona te vertellen over een afspraak met de zoon van een cliënt. Siona ergerde zich hieraan. Siona stelt het op het afgesproken tijdstip aan de orde met Sandra. Komen oude koeien uit de sloot? Is het feedback hier of ongezoute kritiek? Wat is het resultaat? Welk effect heeft de feedback op Sandra én Siona?

Slide 24 - Open question

Check
  • je kunt verschillende oorzaken van ziektes/ aandoeningen noemen en daar voorbeelden bij geven
  • je kunt de begrippen psychosomatisch, acuut, chronisch, diagnose, symptoom uitleggen en daar voorbeelden bij geven
  • je kunt regels noemen voor het voeren van goede gesprekken in de Zorg
  • je kunt het verschil benoemen tussen open en gesloten ragen
  • je kunt de begrippen verbaal en non-verbaal uitleggen
  • je kunt aan de hand van videofragmenten je mening geven over de kwaliteit van de gesprekken tussen cliënt en zorgverlener

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video