Toptaal A1A2 29 september 2022




Woorden thema 20, taak 2
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson




Woorden thema 20, taak 2

Slide 1 - Slide

Er zijn veel ...................... in Nederland. Vooral in het verkeer!
A
termijnen
B
tegelijkertijd
C
regels
D
rente

Slide 2 - Quiz

David is niet tevreden met zijn abonnement. Hij wil het zo snel mogelijk ..........................
A
Afbetalen
B
beëindigen
C
sparen
D
overhouden

Slide 3 - Quiz

Ik kan niet alles betalen. Maar ik kan wel een ....................... afbetalen.
A
even
B
pas
C
gedeelte
D
zoiets

Slide 4 - Quiz

Mia ..................... weinig geld ...................... om leuke dingen te doen.
A
houdt over
B
kan overhoudt
C
over houden
D
houden over

Slide 5 - Quiz

Jij zegt dat je een nieuwe baan hebt. Maar heb je je ................... al getekend?
A
uitgaven
B
bijstand
C
schulden
D
contract

Slide 6 - Quiz

Wij vinden patat ..................... met mayonaise.
A
lekker
B
lekkerst
C
lekkerer
D
lekkerder

Slide 7 - Quiz

Mijn zus heeft een ....................... bank gekocht. Wel mooi maar ook heel duur!
A
leren
B
leer
C
lere
D
leeren

Slide 8 - Quiz

Mijn dochter kan naar harde muziek luisteren en ....................... leren.
A
fulltime
B
tegelijkertijd
C
gevolg
D
deel

Slide 9 - Quiz

Heb jij dezelfde gordijnen? Nee, maar wel ........................ Het lijkt erop.
A
iets
B
zo
C
zoiets
D
ietszo

Slide 10 - Quiz

Het ....................... is erg hoog. We kunnen het alleen kopen op .......................
A
termijn, rente
B
gedeelte, gespreid
C
tekenen, sparen
D
aankoopbedrag, aanbetaling

Slide 11 - Quiz


Onregelmatige werkwoorden

Slide 12 - Slide

Vroeger .................. ik vaak hoge hakken. (dragen)
A
draagde
B
gedragen
C
droegde
D
droeg

Slide 13 - Quiz

We .............. van het concert ................ (genieten)
A
zijn genotten
B
hebben genoten
C
zijn genatten
D
hebben genatten

Slide 14 - Quiz

De muziek ................ zo mooi in de concertzaal! (klinken)
A
klonk
B
klonkt
C
geklonken
D
geklinkt

Slide 15 - Quiz

.............. jij vroeger een hond ................? (hebben)
A
heeft gehebben
B
hebt gehadden
C
heb gehad
D
heef gehad

Slide 16 - Quiz

De kinderen .................. niet van sperziebonen. (houden)
A
hielden
B
hield
C
gehouden
D
houdde

Slide 17 - Quiz

Wie .......... op dinsdag de kinderen naar school ............. (brengen)
A
hebt gebracht
B
heeft gebracht
C
is gebracht
D
zijn gebracht

Slide 18 - Quiz

Het bord ............... toen het viel. (breken)
A
breekte
B
brakte
C
brakt
D
brak

Slide 19 - Quiz

Het vlees ............... na een week ............... (bederven)
A
is bedorf
B
heeft bedorf
C
is bedorven
D
heeft bedorven

Slide 20 - Quiz