Toptaal A1A2 16 juni

• NT2
• MBO
• Studiejaar 4

Dictee van de woorden van 

thema 16, taak 1 en 2

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

De quiz

Jij ...................... gisteren laat ...................

1. kwam, thuis
2. thuis, komt
3. kom, thuis
4. thuis, gekomen

Voor het maken van sieraden heb je speciaal ..................... nodig

1. reparatie
2. doel
3. naaimachine
4. materiaal

Jullie laten de hond uit .................... wij de tafel dekken.

1. bezig
2. net
3. terwijl
4. let op

Mijn buurvrouw had problemen met haar dak maar ................... is alles opgelost.

1. voorbij
2. uiteindelijk
3. bedoeling
4. ongelofelijk

Ik had zoveel pech vandaag! Eerst viel ik van de trap en ..................... liep de hond weg.

1. inmiddels
2. los
3. vervolgens
4. vrijwillig

Wat is ..................... van deze medicatie?

1. de kennis
2. oplossen
3. verdwijnen
4. de bedoeling

Is jouw dochter thuis? Nee, ze is ...................... naar de universiteit.

1. onderweg
2. net
3. bezig
4. voorbij

Toen ik het pakketje uitpakte, zag ik dat de vaas ....................... was.

1. gebrooken
2. gebroken
3. bebrookt
4. gebraken

Wil je een ...................... geven voor de boodschappen. Het was erg duur!

1. portemonnee
2. vrijwillig
3. zak
4. bijdrage

scheidbare werkwoorden in de perfectum (voltooide tijd)

Ik opgeruimd de kamer.

1. Goed
2. Fout

Heb jij de boodschappen afgerekend?

1. goed
2. fout

Mijn zoon heeft zijn kamer niet schoonmaakt.

1. goed
2. fout

Mijn vrouw heeft de kinderen opgehaald.

1. goed
2. fout

Waarom jij onze afspraak afgezegd?

1. goed
2. fout

De kinderen hebben nog niet al hun cadeautjes geopenmaakt.

1. goed
2. fout

Ik heb heel veel formulieren voor de belasting ingevuld!

1. goed
2. fout

Ons bed is nog niet opgemaakt.

1. goed
2. fout

Jij hebt het boek niet teruglegt.

1. goed
2. fout