Er zijn verschillende werkwoordstijden:
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott):
Kirian surft bijna elke dag.
Malika gaat zaterdag winkelen.
onvoltooid verleden tijd (ovt):
Kirian surfte bijna elke dag.
Malika ging zaterdag winkelen.
voltooid tegenwoordige tijd (vtt):
Kirian heeft bijna elke dag gesurft.
Malika is zaterdag gaan winkelen.
voltooid verleden tijd (vvt):
Kirian had bijna elke dag gesurft.
Malika was zaterdag gaan winkelen.
In de voltooide tijd is de persoonsvorm een vorm van het werkwoord hebben of zijn. Verderop in de zin staat dan vaak (maar niet altijd) een voltooid deelwoord.