This lesson contains 57 slides, with interactive quizzes, text slides and 9 videos.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Leerdoelen ANewSpring
De student kan de zes ontwikkelingsaspecten benoemen en toelichten.
De student kan de ontwikkeling van de doelgroepen baby, de peuter, de kleuter, het schoolkind, de puber en de adolescent beschrijven aan de hand van de zes ontwikkelingsaspecten.
De student kan de zes ontwikkelingsaspecten van de verschillende doelgroepen herkennen en toepassen in de praktijk.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Wat is ontwikkelingspsychologie?
timer
1:30
Slide 6 - Open question
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
Ontwikkelen houdt een duurzame en langzame verandering in. Wat betekent dit?
A
verwijst naar iets wat kwaliteit heeft
B
het is een langzaam maar gestaag proces
C
ontwikkelen gaat altijd gepaard met regressie
D
verwijst naar iets wat lang meegaat
Slide 9 - Quiz
De totstandkoming van de ontwikkeling kan voor iedereen verschillend zijn. Hoe komt dat? 2 antwoorden goed.
A
Ontwikkeling is onomkeerbaar en fasegewijs
B
Er is een toename van complexiteit
C
Ouders stimuleren hun kinderen niet altijd
D
Kinderen hebben al een sterke eigen wilsbepaling
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Slide
Er zijn verschillende processen hoe mensen zich ontwikkelen. Dit noem je:
A
Groter worden, groeihormonen en revalideren
B
Groeien, loslaten en rijpen
C
Groeien, leren, rijpen
D
Groeiproces, fasering en complexiteit
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Wat zijn ontwikkelingsfasen
A
Ontwikkelfasen van vooruitgang, stilstand en progressie
B
Ontwikkelfasen zijn afgebakende periodes in het leven van een mens
C
Ontwikkelfasen van progressie en regressie
D
Ontwikkelfasen van de periode van de mens van 0 tot de volwassenheid.
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Slide
Ongeboren vrucht: 1e stadium
8e wk zwangerschap - geboorte
4-6 jaar
65 jaar en ouder (senior)
22-65 jaar
+/- 85 jaar en ouder
+/- 40-60 jaar
Volwassene
De oudere mens
De hoogbejaarde mens
Embryo
Kleuter
Foetus
De middelbare mens
Slide 17 - Drag question
tot +/- 1 jaar
12-17 jaar
Fase 40 weken
6-12 jaar
17-22 jaar
2,5 tot 4 jaar
1 tot 2,5 jaar
Ongeboren kind
Peuter
Dreumes
Schoolkind
Puber
Adolescent
Zuigeling / baby
Slide 18 - Drag question
Slide 19 - Slide
Hoe ontstaat de ontwikkeling
A
Nature
B
Nurture
C
Zelfbepaling
D
Mix van alle drie
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Video
Wat zijn ontwikkelingstaken?
A
een stap die je moet nemen om verder te gaan
B
Taken die een mens doet in zijn leven
C
is een ander woord voor ontwikkelingsgebieden
D
Ontwikkelingsgerichte taken = acties
Slide 25 - Quiz
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
timer
1:30
Noem factoren die van invloed zijn op de ontwikkeling
Slide 28 - Mind map
Oefening: Groeien-leren-rijpen
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
KIJKVRAAG: Wat wordt verstaan onder de 'normale' ontwikkeling van een kind?
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Video
Slide 33 - Slide
ANewSpring
Slide 34 - Slide
De ontwikkeling van de mens bestaat uit ...... ontwikkelingsgebieden
A
2 of 3
B
4 of 5
C
5 of 6
D
7 of 8
Slide 35 - Quiz
KIJKVRAAG: Noem 3 kenmerken van een normale ontwikkeling van 1-4 jaar.
Slide 36 - Slide
Slide 37 - Video
KIJKVRAAG: Noem 3 kenmerken van een normale ontwikkeling van een kleuter.
Slide 38 - Slide
Slide 39 - Video
Slide 40 - Slide
Slide 41 - Slide
Slide 42 - Slide
Bespreekvragen
Slide 43 - Slide
Slide 44 - Video
Het kind geeft aan aan levenloze dingen menselijke eigenschappen. Dit verwijst dan weer naar het feit dat jonge kinderen heel vaak denken dat voorwerpen en dieren dezelfde gedachten en gevoelens kunnen hebben als zijzelf. Dit noemen we:
A
animistisch denken
B
magisch denken
C
sprookjes denken
D
andersom denken
Slide 45 - Quiz
Het kind is bang is om ‘door het badputje weggespoeld te worden’. Want, luidt de kleuterlogica, als er water door het putje wegspoelt kan dat met mij ook gebeuren. Dit noemen we:
A
animistisch denken
B
magisch denken
C
sprookjes denken
D
andersom denken
Slide 46 - Quiz
Verschil animistisch & magisch denken
Animistisch denken: geloven dat levenloze dingen kunnen denken of bijvoorbeeld gevoel kunnen hebben. In het animisme geloven kinderen dat levenloze objecten leven.
Magische denken:een peuter stoot zijn teen tegen een stoel en zegt bijvoorbeeld 'stoute stoel'. Het kind kan nog moeilijk een onderscheid maken tussen fantasie en werkelijkheid. Het magisch denken valt vooral op in de fase van 3 tot 6 jaar. Alles is nog mogelijk, net als in sprookjes.
Een beroemd voorbeeld is dat je kind bang is om ‘door het badputje weggespoeld te worden’. Want, luidt de kleuterlogica, als er water door het putje wegspoelt kan dat met mij ook gebeuren. Zo kan een klein sneetje in de vinger ook tot grote paniek leiden, omdat ‘ik nu leegloop als een ballon’.
Slide 47 - Slide
Slide 48 - Slide
Zoek ee n afbeelding van een activiteit wat past bij fantasiedenken
Slide 49 - Open question
Slide 50 - Slide
Noem 2 aandachtpunten voor het jongere schoolkind tijdens het spel
Slide 51 - Open question
Noem 2 aandachtpunten voor het oudere schoolkind tijdens het spel