Les 7 Grammatica woordsoorten

Lijdend voorwerp
controle vragen 

Je leert over aanwijzende en vragende voornaamwoorden
Theorie doornemen
controle vragen 
Nederlands
Maak de opdrachten bij grammatica woordsoorten
Snap je de theorie? 
Volgende keer:  Leesboek lezen (zie boekenopdracht op Google Classroom)
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lijdend voorwerp
controle vragen 

Je leert over aanwijzende en vragende voornaamwoorden
Theorie doornemen
controle vragen 
Nederlands
Maak de opdrachten bij grammatica woordsoorten
Snap je de theorie? 
Volgende keer:  Leesboek lezen (zie boekenopdracht op Google Classroom)

Slide 1 - Slide

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Quiz

De jongen heeft zijn hond koekjes gegeven?
de jongen =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 3 - Quiz

Hoe vaak worden daders op heterdaad betrapt door de politie?
daders =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
voorzetsel voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 4 - Quiz

De coach legde de selectiespelers gisteren de nieuwe tactiek uit.
Gisteren =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 5 - Quiz

Benoem het lijdend voorwerp:
"Ik hang mijn doorweekte jas aan de kapstok"

Slide 6 - Open question

Benoem het lijdend voorwerp:
De winkelier heeft de klant het artikel gegeven.

Slide 7 - Open question

Benoem het lijdend voorwerp:
Teken voltooien een levenscyclus in ongeveer drie jaar.

Slide 8 - Open question

Theorie 
blz 120 

Slide 9 - Slide

3

Slide 10 - Video

00:21
Waarom heten deze woorden:
aanwijzende voornaamwoorden?

Slide 11 - Open question

02:02
Aanwijzend voornaamwoord:
A
die
B
welke
C
naar
D
wie

Slide 12 - Quiz

02:50
Wat is een vragend voornaamwoord

Slide 13 - Open question

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
'wie' =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz


Wat heb je gisteren gedaan?

Wat =
A
Vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

Maak zelf een zin met het vragend voornaamwoord 'wat'.

Slide 16 - Open question

Welk woord kan géén aanwijzend voornaamwoord zijn?
A
deze
B
dit
C
wat
D
die

Slide 17 - Quiz





Wie zou zo'n reis op die leeftijd ook durven te maken?
A
Wie = een vragend voornaamwoord die = aanwijzend voornaamwoord
B
Wie = een vragend voornaamwoord die = betrekkelijk voornaamwoord
C
Wie = een betrekkelijk voornaamwoord die = aanwijzend voornaamwoord
D
Wie = een betrekkelijk voornaamwoord die = betrekkelijk voornaamwoord

Slide 18 - Quiz

Die vrouw is mijn buurvrouw.
Die is
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord

Slide 19 - Quiz

Gaan zij dat echt doen?
'dat' is een:
A
aanwijzend voornaamwoord
B
lidwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
werkwoord

Slide 20 - Quiz

Aan de slag
Maak de opdrachten bij grammatica woordsoorten

Kijk ook nog (voor de zekerheid) het filmpje van de theorie bij Nieuw Nederlands 

Slide 21 - Slide

Snap je de theorie van anwijzende en vragende voornaamwoorden?
A
Ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Volgende keer
Lees in je leesboek.

Leesboek uit?  Kijk op Google Classroom voor de boekenopdracht.

Slide 23 - Slide