Er zijn
5 nevenschikkende voegwoorden:
want, of, dus, en, maar (wodem)
Van de onderschikkende voegwoorden zijn er flink meer. Hieronder een paar voorbeelden:
echter, desondanks, hoewel, toch, als, desalniettemin, mits, omdat, terwijl, etc.
Wat je dus het best kunt doen is de 5 nevenschikkende voegwoorden uit je hoofd leren. Alle andere woorden die delen met elkaar verbinden, zijn dus onderschikkende voegwoorden.