Bijwoordelijke bepaling 1hv

10 min lezen
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

10 min lezen

Slide 1 - Slide

Planning voor vandaag

- Korte herhaling zinsdelen
- Uitleg Bijwoordelijke bepaling
- Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Wat vind ik als ik de zin vragend maak?

Slide 3 - Open question

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Op zaterdag moet Cleo altijd turnen.
A
Op zaterdag
B
moet
C
Cleo
D
turnen

Slide 4 - Quiz

Wat is het wg in de volgende zin:
Levi heeft de bus genomen naar zijn werk
A
Levi
B
heeft
C
de bus
D
heeft genomen

Slide 5 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp (lv) in de volgende zin:
Wij hebben boeken geleend uit de kast.
A
Wij
B
hebben geleend
C
boeken
D
uit de kast

Slide 6 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp (mv) in de volgende zin:
Heeft Max zijn cadeau al aan Lise gegeven?
A
Heeft gegeven
B
Max
C
Zijn cadeau
D
aan Lise

Slide 7 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling
ZD §8
Blz. 212 en 213

Slide 8 - Slide

Bijwoordelijke bepaling 
Afkorting = bwb

Geeft antwoord op de meeste W-vragen: waar, wanneer, waarheen, van wie, waardoor, waarin? En op de hoe-vraag.

Woorden zoals niet, misschien en natuurlijk zijn ook bijwoordelijke bepalingen.

Slide 9 - Slide

Hoe vind ik de bijwoordelijke bepalingen?
Eigenlijk heel makkelijk!
Zoek alle zinsdelen die je kent: persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp. Nog zinsdelen over? Dat zijn waarschijnlijk de bijwoordelijke bepalingen! En let op: er kunnen meerdere bwb in één zin staan!

Dit zijn bijvoorbeeld aanduidingen van tijd of van plaats in de zin zoals: afgelopen zondag, volgende week, in de supermarkt, op school

Slide 10 - Slide

Voorbeelden
- Jullie hadden gisteren een toets.
- Wij maken grammatica op onze laptop.
- Hij maakte een pasta volgens het recept.
- In de avond ga ik graag sporten.
- Dat boek is van mijn klasgenootje.
- De peuter pakte snel een snoepje.



Slide 11 - Slide

Wat is het bwb in de volgende zin:
Het corso vindt plaats in augustus.
A
Het corso
B
vindt
C
plaats
D
in augustus

Slide 12 - Quiz

Wat is de bwb in de volgende zin:
In verband met de drukte zet de NS een extra trein in.
A
In verband met de drukte
B
zet in
C
de NS
D
een extra trein

Slide 13 - Quiz

Wat is de bwb in de volgende zin:
Het gaat misschien regenen...
A
Het
B
gaat
C
misschien
D
regenen

Slide 14 - Quiz

Aan de slag
Huiswerk:
Cursus 5 grammatica
§11 ZD Bijwoordelijke bepaling
Opdracht 2, 3 en 5

Slide 15 - Slide