Gram.ZD zinsdelen maken

Grammatica H1

Doelen:
- je kunt de persoonsvorm in een zin vinden
- je kunt zinnen in zinsdelen te verdelen
persoonsvorm en zinsdelen
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica H1

Doelen:
- je kunt de persoonsvorm in een zin vinden
- je kunt zinnen in zinsdelen te verdelen
persoonsvorm en zinsdelen

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm (pv)

De pv zegt wat iets of iemand doet of overkomt in de zin.


Hij verandert mee, als je de tijd in de zin verandert.


Hij verandert mee als je het ow in de zin verandert van ev naar mv of andersom.

Slide 2 - Slide

Wat is de pv?
De kip loopt naar het hok.

Slide 3 - Open question

Wat is de pv?
De bakker bakt lekkere broodjes.

Slide 4 - Open question


Bij het ontleden van zinnen is het heel fijn als je weet wat de persoonsvorm is.


In het Nederlands vormt deze de spil bij het opbouw van de zin en daarvan kan je gebruik maken bij het vinden van de zinsdelen.


Daarom begin je bij het ontleden van een zin altijd met het vinden van de persoonsvorm!

Slide 5 - Slide

Ontleden


Morgen en overmorgen gaat het de hele dag regenen.


STAP 1: zet de zin in een andere tijd

Slide 6 - Slide

Ontleden


Morgen en overmorgen ging het de hele dag regenen.


STAP 2: zinsdeelstrepen zetten

- altijd voor en achter de persoonsvorm een streep

- alles wat al voor de pv staat is een zinsdeel

Slide 7 - Slide

Ontleden


Morgen en overmorgen gaat het de hele dag regenen

Morgen en overmorgen | gaat | het | de hele dag| regenen


TIP: Zinsdelen kun je in zijn geheel verplaatsen. 

Slide 8 - Slide

Wat is de persoonsvorm:
Zij heeft kauwgom in haar haar.

Slide 9 - Open question

Zijn de zinsdeelstrepen juist verdeeld?
Zij | heeft | kauwgom | in haar haar.
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quiz

Wat is de persoonsvorm:
Waarom heb je dat verteld?

Slide 11 - Open question

Zijn de zinsdeelstrepen juist verdeeld?
Waarom heb | je | dat | verteld?
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quiz

Wat heb ik vandaag geleerd?

Slide 13 - Open question