T&G Periode 5 les 5 Uithoudingsvermogen (verdieping)

T&G periode 5 les 5
Uithoudingsvermogen (verdiepping)
1 / 25
next
Slide 1: Slide
T&GMBOStudiejaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

T&G periode 5 les 5
Uithoudingsvermogen (verdiepping)

Slide 1 - Slide

Wat is het verschil tussen aëroob en anaëroob uithoudingsvermogen?

Slide 2 - Open question

Ieder systeem heeft zijn eigen uithoudingsvermogen.
Sleep de systemen van weinig (1) naar veel (3) UHV:
1
2
3
Aerob systeem
Anaëroob a-lactisch systeem
Anaeroob lactische systeem

Slide 3 - Drag question

Soorten uithoudingsvermogen

Alle 3 energiesystemen hebben hun eigen UHV:

  • Anaëroob a-lactisch uithoudingsvermogen
  • Anaëroob lactisch uithoudingsvermogen
  • Aëroob uithoudingsvermogen

Slide 4 - Slide

Anaëroob a-lactisch uithoudingsvermogen
Hoeveel energie kun je halen uit je CP-systeem voor resynthese van ATP?

Capaciteit is klein (goed voor 4-20 sec)

Voorbeelden: 100 en 200 meter,  start bij bobslee

Slide 5 - Slide

Anaëroob lactisch uithoudingsvermogen
Hoeveel energie kun je halen uit je melkzuursysteem (energie komt vrij bij verbranding van glycogeen met onvoldoende zuurstof) voor resynthese van ATP.

Capaciteit is middelmatig (goed voor 20-120 sec). Daarna is verzuring zo sterk dat je de inspanning (met deze intensiteit) moet staken.

Voorbeelden: atletiek: 400 en 800 meter, zwemmen: 100 en 200 meter


Slide 6 - Slide

Aëroob uithoudingsvermogen
Hoeveel energie kun je halen uit je zuurstofsysteem voor resynthese van ATP?

Capaciteit is groot - veel energie aanwezig in glycogeen ( 1-1 ½ uur) en vetten (dagen tot weken)

Voorbeelden: (spel)sportwedstrijd van 1 uur, marathon

Slide 7 - Slide

Trainen van uithoudingsvermogen
Alle soorten uithoudingsvermogen kunnen getraind worden. Als we het aërobe uithoudingsvermogen willen trainen kunnen de volgende trainingsadaptaties plaats vinden:

Door training van het aëroob uithoudingsvermogen (langere trainingsduur en matige trainingsintensiteit)

→ trainingseffect: verbetering van VO2-max (tot 25 %)

Slide 8 - Slide

Welke adaptaties kunnen optreden? 
Cardiovasculaire adaptaties (=van hart en bloedsomloop)
Bv. hartspier kan sterker worden

Respiratoire adaptaties (= van ademhalingsstelsel)
Bv. betere uitwisseling zuurstof en koolstofdioxide

Vasculaire adaptaties (= van bloed en bloedvaten)
Bv. bloed kan meer zuurstof vervoeren

Slide 9 - Slide

Welke adaptaties kunnen optreden? 
Metabolische adaptaties (= van de stofwisseling)
Bv. beter energie halen uit je voeding

Neuromusculaire adaptaties (= van spieren en zenuwen)
Bv. betere aansturing van de spieren

Slide 10 - Slide

Adaptaties die leiden tot verhoging van de VO2-max

Alle adaptaties hebben tot gevolg dat er meer/gemakkelijker O2 vanuit de buitenlucht via luchtwegen → longen → bloedvaten (longaders) → hart → bloedvaten (slagaders) → bloedvaten in spieren naar de spiercellen wordt gevoerd en in de spier wordt gebruikt voor het aërobe energiesysteem.

Slide 11 - Slide

Trainingsmethoden

Er zijn 4 trainingsmethoden:
  • Duurmethode
  • Intervalmethode
  • Herhalingsmethode
  • Wedstrijd - of testmethode

Slide 12 - Slide

Duurmethoden
Duurmethode is een methode waarbij de sporter continu landurige belastingen ondergaat. De duurmethode kun je op drie manieren, met drie verschillende tempo's, uitvoeren:
  • Aeroob-1                            
  • Aeroob-2
  • Aeroob-3 

Slide 13 - Slide

Aeroob-1
Is een rustige of extensieve duurtraining. Dit wordt zo uitgevoerd dat er toch nog een trainingsprikkel ontstaat. Vaak gericht op het vergroten van de aerobe capaciteit.

Betere sporters gebruiken deze traingsvorm ook als hersteltraining. Dan is de omvang meestal niet zo groot (afstand die gelopen/gefietst/gezwommen wordt).

Slide 14 - Slide

Aeroob-2
Bij deze training ligt de snelheid wat hoger dan bij de eerste aerobe training. De trainingsomvang is wat lager omdat je dit minder lang kunt volhouden. De snelheid en intensiteit liggen nog onder het wedstrijd niveau, maar er moet flink gewerkt worden om de trainingsdoelen te bereiken.

Slide 15 - Slide

Aeroob-3
Is de meest intensieve duurtraining. De sporter heeft een hoge hartslag die enige tijd moet worden vast gehouden. Dit alles vraagt best wat doorzettingsvermogen van de sporter. Wel heeft deze training de kleinste omvang van de 3 soorten duurtrainingen.

Deze soort training is ook niet geschikt voor beginnende sporters.

Slide 16 - Slide

Test je kennis!

Slide 17 - Slide

Ieder systeem heeft zijn eigen uithoudingsvermogen.
Sleep de systemen van weinig (1) naar veel (3) UHV:
1
2
3
Aerob systeem
Anaëroob a-lactisch systeem
Anaeroob lactische systeem

Slide 18 - Drag question

Hoeveel capaciteit heeft het Anaeroob a-lactische systeem?
A
Tot 20 seconden
B
Tot 2 minuten
C
100% intensiteit
D
90% intensiteit

Slide 19 - Quiz

Wat is een voorbeeld van anaeroob lactisch uithoudingsvermogen
A
Marathon hardlopen
B
100m sprint
C
200m sprint
D
400m sprint

Slide 20 - Quiz

Leg in je eigen woorden uit waar VO2-max voor staat:

Slide 21 - Open question

Metabolische adaptaties zijn adaptaties aan:
A
hart en bloedsomloop
B
de stofwisseling
C
ademhalingsstelsel
D
spieren en zenuwen

Slide 22 - Quiz

Wat heeft GEEN invloed op de VO2-max?
A
Hart
B
Longen
C
Bloedvaten
D
Skeletspieren

Slide 23 - Quiz

Welke duurmethode heeft de hoogste intensiteit (1) en welke de minste (3)
1
2
3
Aeroob-2
Aeroob-1
Aeroob-3

Slide 24 - Drag question

Welke duurtraining wordt door getrainde sporters gebruikt als herstel training?
A
Aeroob-1
B
Aeroob-2
C
Aeroob-3
D
Allen

Slide 25 - Quiz