Spelling klas 2

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd

Slide 1 - Slide

Deze les
- Uitleg over werkwoordspelling
- Oefenvragen
- Werkblad maken en bespreken 

Slide 2 - Slide

Stappenplan
Stap 1 --> Is het een persoonsvorm?
Ja                                                                                    Nee
Tegenwoordige of verleden tijd? | Verlengproef of 't ex Kofschip
                                                                       Zo kort mogelijk
Tegenwoordige tijd: stam + t 
Uitzondering: ik ervoor, ik erachter, jij/je erachter
            Verleden tijd: stam + te(n) of de(n)

Slide 3 - Slide

3

Slide 4 - Video

00:53
Ik heb die pizza (bezorgen).
A
bezorgt
B
bezorgd

Slide 5 - Quiz

00:53
Die man heeft zijn vrouw (mishandelen).
A
mishandelt
B
mishandeld

Slide 6 - Quiz

00:53
De jongen (bezorgen) de pizza.
A
bezorgt
B
bezorgd

Slide 7 - Quiz

De jongen (gamen) de hele middag.
A
gamed
B
gamet

Slide 8 - Quiz

Wat ______ hij daarmee?
A
bedoelt
B
bedoeld
C
bedoeldt

Slide 9 - Quiz

Wat heeft de docent daarmee ____?
A
bedoelt
B
bedoeld
C
bedoeldt

Slide 10 - Quiz

Wat nu? 
Ga aan de slag met het werkblad werkwoordspelling.
Je krijgt 15 minuten de tijd.
Daarna bespreken we gezamenlijk de antwoorden.

Slide 11 - Slide

Woord van de week 
Citeren

Slide 12 - Slide

Bij citeren gebruik je:
: " ... "

In de nieuwsbrief stond: "Er wordt een schoolfeest georganiseerd."
De docent zei: "Wat is hier gebeurd?"

Slide 13 - Slide

Wat is hier aan de hand? Vroeg de docent.
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quiz

Joëlle zei: "morgen ben ik jarig."
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quiz

Mijn vader vroeg gister: "Wat wil je eten"?
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quiz