Spelling klas 2

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd

Slide 1 - Slide

Stappenplan
Stap 1 --> Is het een persoonsvorm? (andere tijd zetten)
Ja                                                                                    Nee
Tegenwoordige of verleden tijd? | Verlengproef of 't ex Kofschip
                                                                       Zo kort mogelijk
Tegenwoordige tijd: stam + t 
Uitzondering: ik ervoor, ik erachter, jij/je erachter
            Verleden tijd: stam + te(n) of de(n)

Slide 2 - Slide

3

Slide 3 - Video

00:53
Ik heb die pizza (bezorgen).
A
bezorgt
B
bezorgd

Slide 4 - Quiz

00:53
Die man heeft zijn vrouw (mishandelen).
A
mishandelt
B
mishandeld

Slide 5 - Quiz

00:53
De jongen (bezorgen) de pizza.
A
bezorgt
B
bezorgd

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

De jongen (gamen) de hele middag.
A
gamed
B
gamet

Slide 8 - Quiz

Hij (racen) naar het toilet.
A
racet
B
raced
C
ract
D
racd

Slide 9 - Quiz

Hij heeft dat moment goed (timen)
A
getimed
B
getimet
C
getimd
D
getimt

Slide 10 - Quiz

Wat is goed?
A
Hij bediend de gasten.
B
Hij bedient de gasten.

Slide 11 - Quiz

Wat is goed?
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 12 - Quiz

Wat is goed?
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 13 - Quiz

Wat is goed?
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.

Slide 14 - Quiz

Wat is goed?
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 15 - Quiz

Wat is goed?
A
Zij begeleiden de vrouw gisteren naar huis .
B
Zij begeleidden de vrouw gisteren naar huis.

Slide 16 - Quiz

En nu?
Maak minimaal twee bladzijdes uit je boekje met werkwoordspelling. 

Klaar? Extra oefenen op Gynzy (bundel).

Slide 17 - Slide