maandag 2 oktober

Goedemorgen
Je legt je chromebook op de hoek van je tafel.
Je start met stillezen, daarna mag je over je weekend vertellen. 
1 / 30
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Goedemorgen
Je legt je chromebook op de hoek van je tafel.
Je start met stillezen, daarna mag je over je weekend vertellen. 

Slide 1 - Slide

Taal
Doel:
Ik kan een werkwoord, een zelfstandig naamwoord en een bijvoeglijk naamwoord in een zin ontdekken.

Slide 2 - Slide

Taal
Doel:
Ik kan het zelfstandig naamwoord in een zin aanwijzen.
Ik ken de lidwoorden de, het en een

Slide 3 - Slide

Werkwoorden (WW)
Alles wat je doet; lopen, fietsen, slapen, lezen, roepen
maar ook is, heeft

Slide 4 - Slide

Voorbeelden
Jesse roept zijn moeder.
De voetballers juichen hard.
Het kopje rinkelt in de kast. 

Slide 5 - Slide

Wat is ww?
Opa snurkt heel hard.

Slide 6 - Open question

Wat is ww?
De ballen rollen in de gymzaal.

Slide 7 - Open question

Wat is ww?
Het gras is groen.

Slide 8 - Open question

Zelfstandige naamwoorden (ZN)
Mensen, dieren, dingen, planten, gevoelens noem je zelfstandige naamwoorden (znw).

Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Suzanne en Zwolle zijn dus zelfstandige naamwoorden.

Slide 9 - Slide

Het zelfstandig naamwoord
Vóór een zelfstandig naamwoord kan je een lidwoord (de, het of een) zetten.


Slide 10 - Slide

Voorbeelden
De jongen heeft een bal
Mieke gaat naar school.
De panter sluipt door het bos.  

Slide 11 - Slide

De auto rijdt erg hard.

Slide 12 - Open question

Op het plein staat een boom.

Slide 13 - Open question

Tim gaat op de fiets naar school.

Slide 14 - Open question

Bijvoeglijk naamwoord (BN)
Dat woord komt erbij, om de zin mooier, duidelijker of leuker te maken. 
Voorbeelden: mooie, stomme, saaie, rode, grote, kleine, dunne, fantastische, gouden, .....

Slide 15 - Slide

Voorbeeld
Met de rode, fijne, fantastische, nieuwe bal ga ik voetballen. 

Slide 16 - Slide

Wat is BN?
Het kleine meisje huilt.

Slide 17 - Open question

Wat is BN?
Hij heeft een gouden medaille gewonnen.

Slide 18 - Open question

Het grote boek valt uit de kast.
Valt
A
WW
B
ZN
C
BN

Slide 19 - Quiz

Het grote boek valt uit de kast.
boek en kast
A
WW
B
ZN
C
BN

Slide 20 - Quiz

Het grote boek valt uit de kast.
grote
A
WW
B
ZN
C
BN

Slide 21 - Quiz

Mamma bakt een lekkere koek.
lekkere
A
WW
B
ZN
C
BN

Slide 22 - Quiz

Mamma bakt een lekkere koek.
bakt
A
WW
B
ZN
C
BN

Slide 23 - Quiz

Mamma bakt een lekkere koek.
mamma
A
WW
B
ZN
C
BN

Slide 24 - Quiz

Geschiedenis
De romeinen
Fort, soldaten, wegen, aquaducten

Slide 25 - Slide

Herhaling

Slide 26 - Slide

De mensen die vroeger als eerst in ons land wonen heten
A
Germanen
B
Romeinen

Slide 27 - Quiz

Een archeoloog is iemand die
A
Steden bouwt
B
Oude dingen onderzoekt

Slide 28 - Quiz

Bouwvakkers hebben een romeins schip gevonden in:
A
Rijssen
B
Utrecht
C
Woerden

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Video