Werkwoorden Lowan Familie en Vrienden JFR

Doe woorden
Wat zijn doe woorden? 
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Doe woorden
Wat zijn doe woorden? 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Doe woorden
 =
Je doet iets
ook wel werkwoorden genoemd

Slide 3 - Slide

  • Wat zijn de doe woorden?


Ik pak de tas
Ik leer voor de toets
Hij geeft oma een kus
Zij werkt in de tuin

Slide 4 - Slide

Doe woorden kunnen veranderen
Ik lees                                    Ik werk                                 ik fiets
Hij leest                                hij werkt                              hij fietst
Wij lezen                               wij werken                         wij fietsen

Slide 5 - Slide

Wie kan er nog een woord bedenken? 

Slide 6 - Slide

hebben 
Ik heb de tas.
ZIJN             Ik   ben    
                     Wij  zijn   op school. 

Slide 7 - Slide

hebben
ik heb
jij heb
hij heeft 
zij heeft 

wij hebben
jullie 
zij 
zijn
ik ben
jij bent
hij is
zij is

wij zijn
jullie zijn
zij  zijn 

Slide 8 - Slide

heten
tellen

Slide 9 - Slide

heten   = de naam 
ik heet mevrouw de Jong.  
jij heet
hij heet
zij heet

wij heten
jullie heten
zij heten
tellen       1,2,3,4,5,
ik 
jij telt
hij 
zij telt

wij 
jullie tellen
zij tellen

Slide 10 - Slide

wij lopen  in het bos
ik loop   
wij gaan naar de supermarkt 
ik ga 

Slide 11 - Slide

lopen
ik loop
jij loopt
hij loopt
zij loopt 

wij lopen
jullie lopen
zij  lopen 
gaan
ik ga
jij gaat
hij gaat 
zij gaat 

wij gaan
jullie gaan
zij gaan 

Slide 12 - Slide

luisteren
maken

Slide 13 - Slide

luisteren

ik luister
jij luistert
hij ?
zij ?
wij ?
jullie luisteren
zij ?
maken

ik maak
jij maakt
hij ?
zij ?
wij maken
jullie ?
zij maken

Slide 14 - Slide

boekje pagina 9 
opdracht 12 
klaar ?  

Slide 15 - Slide

Kies de goede woorden.

Sleep ze naar het goede vak.

Slide 16 - Slide

ik
hij
tel
heb
telt
heeft

Slide 17 - Drag question

wij
hij
gaan
heten
heet
gaat

Slide 18 - Drag question

ik
jij
maakt 
luistert
maak 
luister

Slide 19 - Drag question

jij
jullie
zijn
lopen
bent
loopt

Slide 20 - Drag question

ik
hij
jij 
ben
knip 
knipt
zeg 
heeft
bent 
heet

Slide 21 - Drag question

ik
hij/zij
ben
knip 
knipt
zeg 
heeft

Slide 22 - Drag question

Kies A of B!

Slide 23 - Slide

ik
A
heb
B
heeft

Slide 24 - Quiz

ik
A
luistert
B
luister

Slide 25 - Quiz

ik
A
maken
B
maak

Slide 26 - Quiz

ik
A
ben
B
zijn

Slide 27 - Quiz

jij
A
telt
B
tel

Slide 28 - Quiz

jij
A
zijn
B
bent

Slide 29 - Quiz

jij
A
maakt
B
maak

Slide 30 - Quiz

maak een zin....met
ik en heten

Slide 31 - Open question

maak een zin....met
hij en maken

Slide 32 - Open question

maak een zin....met
zij en tellen

Slide 33 - Open question

maak een zin....met
hij en hebben

Slide 34 - Open question

maak een zin....met
jij en gaan

Slide 35 - Open question

maak een zin....met
jij en zijn

Slide 36 - Open question

pagina 17 opdr 10 
wij 
jullie
 zij 
doe-werkwoorden 
lopen 
zeggen 
luisteren 
hebben 
knippen 
zijn 

Slide 37 - Slide

= 1   iemand of iets 

ik 
jij  je 
hij zij 
het 
 

= MEER 


wij   = meervoud  
zij/  jullie   aanwijzend = meervoud 

Slide 38 - Slide

zeggen 
ik zeg 
jij zegt 
hij zij zegt 
wij zeggen

ik zeg wat je huiswerk is. 
 

Slide 39 - Slide

knippen 
ik knip
jij knipt
hij zij knipt  
wij knippen 

ik knip met de schaar 
 

Slide 40 - Slide

wij
A
zijn
B
is

Slide 41 - Quiz

wij
A
heeft
B
hebben

Slide 42 - Quiz

jullie
A
gaat
B
gaan

Slide 43 - Quiz

jullie
A
lopen
B
loop

Slide 44 - Quiz

Jezelf testen!
Volgende pagina

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Link