Les 1 Thema beroepspraktijkvorming. Taak 8 Een stageverslag schrijven.

Schrijven/ spreken/ gesprekken
  • Onderdelen examens: schrijven/ spreken/ gesprekken voeren
  • Schrijven: spelling, grammatica, afstemming doelgroep, indeling tekst, verschillende tekstsoorten, aanhef, afstemming doel
  • Spreken: presenteren aan de hand van een PowerPoint
  • Gesprekken: voortgangsgesprek, sollicitatiegesprek
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Schrijven/ spreken/ gesprekken
  • Onderdelen examens: schrijven/ spreken/ gesprekken voeren
  • Schrijven: spelling, grammatica, afstemming doelgroep, indeling tekst, verschillende tekstsoorten, aanhef, afstemming doel
  • Spreken: presenteren aan de hand van een PowerPoint
  • Gesprekken: voortgangsgesprek, sollicitatiegesprek

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Ik kan:
  • de werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd en verleden tijd op de juiste manier toepassen.
  • het voltooid deelwoord op juiste manier gebruiken.
  • hoofdletters op de juiste manier gebruiken.
  • leestekens en interpunctie gebruiken.

Slide 2 - Slide

80. werkwoordspelling t.t
  • Doe- woord
  •  T.t. stam (ik-vorm) +t (hij- vorm) vul w.w. lopen in

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Oefenzinnen
  • Koos ... (verzamelen t.t.) munten en penningen.
  • Het ... (misten v.t.) flink in Bargeres.
  • Jan ... (missen v.t.) de laatste bus.
  • Mijn oom ... (erven v.t.) een stoel.
  • Zoiets ... (gebeuren t.t.) wel vaker.
  • ... (besteden t.t.) jij veel tijd aan je huiswerk?
  • De werkgever ... (vergoeden t.t.) alle kosten.

Slide 5 - Slide

85. Hoofdlettergebruik
  • Begin van een zin (eindig met punt) 's Middags
  • Namen: Alex Boogerd, mevrouw Van der Weijden, God, Allah
  • Organisaties en merknamen: McDonalds, iPhone, Coca-Cola
  • Aardrijkskundige namen: Schoolstraat, Nieuw- Amsterdam, Fries, Vikingen, Groot-Brittannië, het Drielandenpunt
  • Feestdagen: Kerstmis, eerste kerstdag, Valentijnsdag
  • Hist. gebeurtenissen: de Eerste Wereldoorlog

Slide 6 - Slide

86. Leestekens en interpunctie
  • Punt , vraagteken, uitroepteken 
  • Komma , (korte pauze, opsomming)
  • Dubbele punt : (opsomming, toelichting
    uitleg, iemand denkt of zegt)
  • Aanhalingstekens " (letterlijk
    geciteerde zinnen)

Slide 7 - Slide

Evalueren
Ik kan:
  • de werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd en verleden tijd op de juiste manier toepassen.
  • het voltooid deelwoord op juiste manier gebruiken.
  • hoofdletters op de juiste manier gebruiken.
  • leestekens en interpunctie gebruiken.

Slide 8 - Slide

Volgende keer
Thema: Beroepspraktijkvorming
Taak 8: Een stageverslag schrijven

Slide 9 - Slide

Maken
Thema: Beroepspraktijkvorming
Taak 8: Een stageverslag schrijven 2F
Opdracht boek 7, 8, 9, 10





Slide 10 - Slide

Maken
Thema: Beroepspraktijkvorming
Taak 8: Een stageverslag schrijven 3F
Opdracht boek 6, 7, 9, 10, 11





Slide 11 - Slide

90. Helder en afwisselend formuleren
  1. Breng verbanden aan in je tekst (verwijswoorden/ signaalwoorden)
  2. Zorg voor afwisseling (herkenbare, actuele voorbeelden)
  3. Vermijd zinnen in passieve (lijdende) vorm (geen vorm van het werkwoord worden of zijn in de zin)
    (P) Uw bestelling wordt morgen door de bakker bezorgd.
    (A) De bakker bezorgt morgen uw bestelling.

Slide 12 - Slide

90. Helder en afwisselend formuleren
4. Kies de juiste woorden (stem het taalgebruik af op je publiek)
5. Gebruik de werkwoorden kennen, kunnen, liggen en leggen op de juiste manier
6. Gebruik hun en zij op de juiste manier (hun geen onderwerp)
7. Gebruik hen en hun op de juiste manier (hun nooit na een voorzetsel) Vb. Karim geeft hun (mwvw) de toegangsbewijzen.
Vb. Karim geeft de toegangsbewijzen aan hen.

Slide 13 - Slide

90. Helder en afwisselend formuleren
8. Gebruik dan en als op de juiste manier.
Vb. Gebruik dan na anders. De film begint anders dan het boek.
Vb. Gebruik dan bij een vergrotende trap. Ik vind het boek beter dan de film.
Vb. Gebruik als bij een vergelijking. Erik is even oud als Jaap
9. Schrijf betere zinnen door minder werkwoorden te gebruiken.
10. Voorkom stijlfouten.

Slide 14 - Slide

101. Verwijzen in teksten
  • Het- woorden (onzijdig) ->  dit, dat, zijn, het vb. het huis
  • Enkelzijdige vrouwelijke de-woorden
    (a) vrouwelijke personen en dieren vb. de koe haar kalfjes
    (b) niet tastbare (abstract) begrip aanduiden vb. de jeugd haar vrijheid
    (c) woorden die eindigen op -de, -heid, -iek, -ij, -ing, -nis, -schap, -sis, -sofie, -st, -te, -tie, -tuur.  vb. de onderneming

Slide 15 - Slide

101. Verwijzen in teksten
  • De- woorden (mannelijk) ->  hij, hem, zijn, deze, die
    vb. de coureur
  • Meervoudige de- woorden
    ze/zij -> onderwerp
    zij/hen -> lijdend voorwerp
    hun/ aan hen -> meewerkend voorwerp


Slide 16 - Slide

101. verwijzen in teksten
Verwijzen met dat en wat:
1. Je gebruikt dat als je verwijst naar een het-woord
vb. het boek dat
2. Je gebruikt wat als:
a. je verwijst naar een hele zin
b. na een overtreffende trap vb. het beste wat 
c. na een onbepaald voornaamwoord vb. het enige wat

Slide 17 - Slide