This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Keukentechnieken
Slide 1 - Slide
Een dunschiller is handig om snel en dun de schil van bijvoorbeeld aardappelen en fruit te schillen. Je hebt een aantal soorten dunschillers. Welke blijft het langste scherp?
A
A. Econoom-dunschiller
B
B. Hoefijzer-model dunschiller
C
C. Keramische dunschiller
D
D. Triangel-dunschiller
Slide 2 - Quiz
Wat voor ijs maak je niet in een sorbetière?
A
A. Parfaitijs
B
B. Roomijs
C
C. Sorbetijs
D
D. Yoghurtijs
Slide 3 - Quiz
Gasten met een glutenallergie kunnen van kruisbesmetting erg ziek worden. Welk kleur snijplank is hier speciaal voor?
A
A. Oranje
B
B. Paars
C
C. Roze
D
D. Zwart
Slide 4 - Quiz
Welke stelling over wegwerpspuitzakken is juist?
A
A. De spuitzakken zijn gemaakt van nylon.
B
B. Deze spuitzakken zijn herbruikbaar.
C
C. Je kunt ze in de afwasmachine wassen
D
D. Ze zijn het meest hygiënisch.
Slide 5 - Quiz
Welk product is niet geschikt om te schillen?
A
A. Aardappel
B
B. Citroen
C
C. Ei
D
D. Peer
Slide 6 - Quiz
Welke producten kun je plukken?
A
A. Kip, sla, vis.
B
B. Kip, vis en ei.
C
C. Peterselie, ei, kip.
D
D. Vis, peterselie en druiven.
Slide 7 - Quiz
In welk gerecht zie je vaak de snijtechniek julienne terug?
A
A. Aardappelsalade
B
B. Franse frietjes
C
C. Stoofpotje
D
D. Wortelsalade
Slide 8 - Quiz
Welk hulpmiddel kun je gebruiken als je vlees wilt gaan snijden in gelijkmatige plakken?
A
A. Koksmes
B
B. Mandoline
C
C. Rasp
D
D. Snijmachine
Slide 9 - Quiz
Wat is geen nadeel van tourneren?
A
A. De producten zijn niet allemaal tegelijk gaar.
B
B. Je bent er veel tijd mee kwijt.
C
C. Je hebt veel snijafval.
D
D. Je kunt het niet toepassen op zachte producten.
Slide 10 - Quiz
Janneke heeft boterballetjes gemaakt. Welke techniek heeft ze hiervoor gebruikt?
A
A. Boren
B
B. Chinoise
C
C. Uitboren
D
D. Uitsnijden
Slide 11 - Quiz
Voor het afmeten van vloeistoffen gebruik je altijd een…..
A
A. Kopje
B
B. Lepel
C
C. Litermaat
D
D. Weegschaal
Slide 12 - Quiz
Wat is mengen?
A
A. Door elkaar bewegen van ingrediënten.
B
B. Eén ingrediënt met behulp van een garde losmaken.
C
C. Met een garde luchtig kloppen van producten.
D
D. Twee of meer ingrediënten bij elkaar doen en tot één geheel maken.
Slide 13 - Quiz
Welke stof zorgt ervoor dat eiwit niet stijf opgeklopt kan worden?
A
A. Suiker
B
B. Vet
C
C. Water
D
D. Zuur
Slide 14 - Quiz
Wat is bloemen?
A
A. Een speciale smaak aan het product brengen.
B
B. Het product voorzien van een extra beschermlaagje tijdens het bakken.
C
C. Na spoelen van een gekookt product.
D
D. Op smaak brengen van het product met peper en zout.
Slide 15 - Quiz
Hoe worden hele dunne pannenkoeken ook genoemd?
A
A. American pancakes
B
B. Crêpes
C
C. Hollandse pannenkoeken
D
D. Poffertjes
Slide 16 - Quiz
In grote restaurants wordt de keuken vaak ingedeeld in meerdere parties met elk hun eigen kok(s). Waar is een entremetier verantwoordelijk voor?
A
A. Bereidingen van vlees
B
B. Groenten
C
C. Sauzen
D
D. Stoven van gevogelte
Slide 17 - Quiz
Wat is het doel van fruiten en aanzweten?
A
A. De groenten garen.
B
B. De groenten een intensere smaak geven, zodat het gerecht ook meer smaak krijgt.
C
C. De groenten een bite geven.
D
D. De groenten laten verkleuren, waardoor het gerecht mooier wordt.
Slide 18 - Quiz
Klaren wordt vaker toegepast bij boter. Wat is een ander woord voor klaren van boter?