argumentatie

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Doel
Je weet wat standpunt / argument is en kunt deze herkennen en benoemen 
Je kunt de argumentatiestructuren benoemen en invullen
Je weet wat voor een soort vragen je op je toets zou kunnen krijgen

Slide 2 - Slide

Planning
- Wat kun je op je toets verwachten?
- Leesdossiers

Slide 3 - Slide

Noteer een vraag over de theorie van argumenteren die je op de toets zou kunnen krijgen.

Slide 4 - Open question

Noteer een vraag over de theorie van argumenteren die je op de toets zou kunnen krijgen.

Slide 5 - Open question

Noteer een vraag over de theorie van leesvaardigheid (cursus 1 of 2) die je op de toets zou kunnen krijgen.

Slide 6 - Open question

Noteer een vraag over de theorie van leesvaardigheid (cursus 1 of 2) die je op de toets zou kunnen krijgen.

Slide 7 - Open question

Noteer een vraag over de theorie van leesvaardigheid (cursus 1 of 2) die je op de toets zou kunnen krijgen.

Slide 8 - Open question

Nakijken: opdracht 6 en 7
(paragraaf 6.2)

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

D-toets deel 1

Slide 12 - Slide

1 a Op een universiteit [1p]
 b 1) Ze bezoekt congressen (alinea 7).
  2) Ze heeft het over collega’s (alinea 11).
Een van beide redenen [1p]
2 a Ze houden te weinig rekening met de luisteraars: ze spreken te snel, te
eentonig, lassen geen pauzes in en geen herhalingen. [1p]
 b Elk woord moet precies kloppen. [1p]


1 a Op een universiteit [1p]
 b 1) Ze bezoekt congressen (alinea 7).
    2) Ze heeft het over collega’s (alinea 11).
    Een van beide redenen [1p]

2 a Ze houden te weinig rekening met de luisteraars: ze          spreken te snel, te eentonig, lassen geen pauzes in            en geen herhalingen. [1p]
 b Elk woord moet precies kloppen. [1p]

Slide 13 - Slide

1 a Op een universiteit [1p]
 b 1) Ze bezoekt congressen (alinea 7).
  2) Ze heeft het over collega’s (alinea 11).
Een van beide redenen [1p]
2 a Ze houden te weinig rekening met de luisteraars: ze spreken te snel, te
eentonig, lassen geen pauzes in en geen herhalingen. [1p]
 b Elk woord moet precies kloppen. [1p]


3 a Dat sprekers vaak gaan voorlezen. [1p]
 b   Ze had het op de basisschool en in het voortgezet             onderwijs anders geleerd. [1p]

Slide 14 - Slide

1 a Op een universiteit [1p]
 b 1) Ze bezoekt congressen (alinea 7).
  2) Ze heeft het over collega’s (alinea 11).
Een van beide redenen [1p]
2 a Ze houden te weinig rekening met de luisteraars: ze spreken te snel, te
eentonig, lassen geen pauzes in en geen herhalingen. [1p]
 b Elk woord moet precies kloppen. [1p]


4 a Waarom sprekers gaan voorlezen [1p]
 b 1) Uit het hoofd spreken is lastig (alinea 11).
     2) Elk woord moet kloppen voor de kritische               
          toehoorders (alinea 13).
         Beide oorzaken goed [1p]

 c 1) Leerlingen van de basisschool kunnen het al (alinea 11).
  2) Colleges worden niet voorgelezen (alinea 12).
  3) Ze overschatten de luistercapaciteit van de         
       geesteswetenschappers (alinea 13).
   3 argumenten goed [2p] / 2 argumenten goed [1p]/  1-0 
       argumenten goed [0p]



Slide 15 - Slide

1 a Op een universiteit [1p]
 b 1) Ze bezoekt congressen (alinea 7).
  2) Ze heeft het over collega’s (alinea 11).
Een van beide redenen [1p]
2 a Ze houden te weinig rekening met de luisteraars: ze spreken te snel, te
eentonig, lassen geen pauzes in en geen herhalingen. [1p]
 b Elk woord moet precies kloppen. [1p]


5 Aanzetten tot nadenken. [1p] Toelichting [1p]



Slide 16 - Slide

Vragen? 

Slide 17 - Slide