fictie - les 1

Fictie les 1
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Fictie les 1

Slide 1 - Slide

Programma
- Welkom
- Doelen
- Instructie
- Aan het werk
- Evaluatie

Slide 2 - Slide

Doelen
Aan het einde van de les

- weet je welke manieren een schrijver kan gebruiken om een verhaal spannend te maken
- weet je welke vertelperspectieven er zijn
- heb je de theorie toegepast op een verhaal

Slide 3 - Slide

Spanning
Spanning: alles wat je benieuwd maakt naar de afloop. Meerdere technieken:
- hoofdpersoon in gevaarlijke situatie / omgeving
- open plekken (vragen die een verhaal oproept)
- onverwachte wending
- vermoeden
- uitstel
- informatievoorsprong (lezer weet iets wat personage niet weet)
- cliffhanger

Slide 4 - Slide

Opdracht
We lezen het verhaal van blok 2 klassikaal. Noteer welke manier van spanning er worden gebruikt. 

- r. 55 - 64
- r. 91 - 105
- r. 108 - 113
- r. 189 - 193

Slide 5 - Slide

Vertelperspectief
Vertelperspectief: lezen vanuit een bepaald standpunt.
- ik-perspectief: leest in de ik-vorm
- hij-/zij-perspectief: leest vanuit hij / zij
- alwetende verteller: speelt zelf geen rol, maar geeft commentaar.

Slide 6 - Slide

Opdracht
Beantwoord de onderstaande vragen. Geef antwoord in goedlopende zinnen. 

1. Beschrijf de hoofdpersoon (uitgebreid) en minimaal twee andere personages. Geef hun onderlinge relatie en de rol van de bijfiguren aan. 
2. Leg uit of dit verhaal realistisch is. 
3. Noteer uit welk perspectief je het verhaal leest. Schrijf dit antwoord op. 

Slide 7 - Slide

Evaluatie
Aan het einde van de les

- weet je welke manieren een schrijver kan gebruiken om een verhaal spannend te maken
- weet je welke vertelperspectieven er zijn
- heb je de theorie toegepast op een verhaal

Slide 8 - Slide

Fictie =
A
echt
B
verzonnen

Slide 9 - Quiz

Realistisch betekent dat ...
A
het echt kan gebeuren
B
dat het niet echt kan gebeuren
C
het echt gebeurd is
D
het niet echt gebeurd is

Slide 10 - Quiz

Als in een verhaal staat: "zegt Maarten", dan noem je dit
A
alwetend perspectief
B
hij/zij-perspectief
C
het ik-perspectief

Slide 11 - Quiz

Wanneer je uit de ogen van de hoofdpersoon leest, noem je dit
A
alwetend perspectief
B
hij/zij-perspectief
C
het ik-perspectief

Slide 12 - Quiz

Welke manieren van spanning kan een schrijver gebruiken?

Slide 13 - Open question