10/3 redekundig ontleden t/m bwb 1mh

timer
10:00
1 / 54
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes, text slides and 7 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

timer
10:00

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Redekundigkundig ontleden 
Redekundig ontleden is als een puzzel. Elk stukje van de puzzel heb je nodig om het volgende stukje te kunnen benoemen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Planning
  • Lezen (al gedaan)
  • Nakijken
  • Instructie/quiz 
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • hebben jullie geoefend met de stappen van het ontleden van de zindelen t/m meewerkend voorwerp.        
  • weet je hoe je de bijwoordelijke bepaling kunt vinden
  • kun je de bijwoordelijke bepaling(en) in een zin benoemen                                                                     

Aan het einde van deze lessenserie kunnen jullie het stappenplan van het ontleden van de zinsdelen tot en met het bijwoordelijke bepaling uit je hoofd opnoemen en toepassen.

Groen = kennis = leren
Paars =  kunnen = oefenen 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Schrijf drie dingen op die je
van de vorige lessen ontleden van de zinsdelen onthouden hebt.

Slide 5 - Mind map

This item has no instructions

Samen 
nakijken 
meewerkendvoorwerp

blz. 61/62, opdracht 2 en 3






Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Eerst even herhalen

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Hoe krijg je het onder de knie?
Belangrijk om goed de zinsdelen te kunnen ontleden:
  1.  Je moet het stappenplan uit je hoofd kunnen opnoemen (de volgorde van de stappen en wat je moet doen bij de stappen) = KENNIS = LEREN
  2. Het strepen zetten moet je goed oefenen 
  3. verder is het een kwestie van OEFENEN, OEFENEN en OEFENEN

Als je de stappen niet kent, dan lukt het ontleden niet EN als je de zinsdeelstrepen niet kunt zetten, dan benoem je de verkeerde zindelen.


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Sleep de delen naar de juiste stap.
stap 1
stap 2
stap 3
stap 4
stap 5
stap 6
lijdend voorwerp
persoonsvorm
meewerkend voorwerp
zinsdeelstrepen
onderwerp
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Drag question

This item has no instructions

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
een werkwoord zoeken
B
het getal veranderen (meervoud - enkelvoud)
C
de zin van tijd veranderen (verleden tijd - tegenwoordige tijd)
D
geen idee

Slide 10 - Quiz

Getal-proef: zin veranderen van enkelvoud naar meervoud of van meevoud naar enkelvoud. 
V

Tijd-proef: zin van tijd veranderen. Tegenwoordige tijd wordt verleden tijd en andersom.

Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.


Hoe zet je de zindeelstrepen?

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Hoe vind je het wwg?

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Voorbeeld

De leerling heeft de docent Nederlands vorige week een mooie bloem gegeven.

pv = heeft --> gegeven is ook een werkwoord
wwg = heeft gegeven



wie/wat heeft de leerling gegeven? --> een mooie bloem
lv = een mooie bloem

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Voorbeeld

De leerling heeft de docent Nederlands vorige week een mooie bloem gegeven.
wwg = heeft gegeven


wie/wat heeft  gegeven? --> De leerling
o = De leerling

Slide 15 - Slide

This item has no instructions



Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Voorbeeld

De leerling heeft de docent Nederlands vorige week een mooie bloem gegeven.
wwg = heeft gegeven
o = De leerling

wie/wat heeft de leerling gegeven? --> een mooie bloem
lv = een mooie bloem

Slide 17 - Slide

This item has no instructions



Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Voorbeeld

De leerling heeft de docent Nederlands vorige week een mooie bloem gegeven.
wwg = heeft gegeven
o = De leerling
lv = een mooie bloem

Aan/voor wie heeft de leerling een mooie bloem gegeven? --> de docenten Nederlands
mv = de docent Nederlands

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Elk stukje hoort erbij
Elke stukje van de zin hoort erbij en heeft dus een naam. 
Alle losse delen vormen samen de gehele zin.
Je kan het vergelijken met een puzzel. Een puzzel is ook niet compleet als er een stukje mist. 

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

De puzzel van het ontleden
De puzzel moet compleet zijn en alle stukjes passen in elkaar en heb je nodig om de zin/puzzel compleet te krijgen.
Stap 1: PV = werkwoord, Je doet getalproef (ev-mv) of tijdproef (tt-vt).
Stap 2: zinsdeelstrepen plaatsen --> elk deel dat voor de ~PV kan en een correcte zin blijf = een zinsdeel
Stap 3WWG = alle werkwoorden in de zin (inclusief de voorzetsels die erbij horen, zoals 'te kijken'.
Stap 4: O = Wie/wat + WWG
Stap 5: LV = Wie/wat + WWG + O
Stap 6: MVW = Aan wie/voor wie + WWG + O + LV
Stap 7: BWB =  Als de stappen 1 t/m 6 helemaal goed gedaan hebt, dan blijft de BWB over;  de prullenbak van de zin! 
                         Geeft antwoord op vragen als: waarom, wanneer, hoelang, waarheen, waarvandaan, hoe en waarmee
                          Een tijd of plaat is altijd een BWB
                          Er kunnen meerdere BWB's in een zin staan
                          Woorden als wel, niet, nog en ook zijn ook BWB's

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman 
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.

Slide 22 - Drag question

This item has no instructions

Persoonsvorm (PV)

Je zoekt eerst de persoonsvorm. Hoe doe je dat?
- Door de zin van tijd (tegenwoordige tijd/ verledentijd) te veranderen: tijd-proef
- Door de zin van getal te veranderen (meervoud/ enkelvoud): getal-proef
- De zin vragend te maken. De persoonsvorm komt dan als eerste woord te staan.

Voorbeeld:
De docent heeft het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven.
- Tijd: De docent had het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven. Het werkwoord dat van tijd veranderd is de persoonsvorm  had = heeft
- Getal: De docenten hebben het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven. Het werkwoord dat met de meervoud mee veranderd is de persoonsvorm  hebben = heeft
- Vraag: heeft de docent het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven?  Heeft
De persoonsvorm onderstreep je en je zet het woord tussen strepen.
De docent | heeft | het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Slide 25 - Video

This item has no instructions

Strepen zetten/ zin verdelen in zinsdelen
Alles wat je voor de persoonsvorm kan plaatsen met behoud van de betekenis van de zin en correct geformuleerd is een zindeel en krijg dus een streep.

| De docent | heeft | het hele jaar Nederlands | aan de onderbouw | gegeven. |










Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Uitwerking
De docent | heeft | het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven. 
De  niet
De docent  wel
Het  niet
Het hele  niet
Het hele jaar  wel
Nederlands  wel
Aan  niet
Aan de  niet
Aan de onderbouw  wel
Gegeven  wel

Eindresultaat:
| De docent | heeft | het hele jaar| Nederlands | aan de onderbouw | gegeven. |

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Slide 28 - Video

This item has no instructions

Werkwoordelijk gezegde

Je zoekt alle werkwoorden in de zin, dus ook de persoonsvorm.

| De docent | heeft | het hele jaar| Nederlands | aan de onderbouw | gegeven. |
WWG = heeft gegeven






Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Werkwoordelijk gezegde

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Slide 31 - Video

This item has no instructions

Onderwerp
Wie of wat (vaak een wie)
+
werkwoordelijk gezegde
=
het onderwerp

| De docent | heeft | het hele jaar| Nederlands | aan de onderbouw | gegeven. |
WWG = heeft gegeven
wie/wat heeft gegeven? --> De docent = o

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Slide 33 - Video

This item has no instructions

Lijdend voorwerp
Wie of wat (vaak een wat)
+
werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
=
Het lijdend voorwerp

| De docent | heeft | het hele jaar| Nederlands | aan de onderbouw | gegeven. |
WWG = heeft gegeven
O = De docent 
Wie/wat heeft de docent gegeven? --> Nederlands = lv

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Slide 35 - Video

This item has no instructions

Meewerkend voorwerp
Aan/voor wie 
+
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
+
Het lijdend voorwerp
=
Meewerkend voorwerp

| De docent | heeft | het hele jaar| Nederlands | aan de onderbouw | gegeven. |
WWG = heeft gegeven
O = De docent 
LV = Nederlands 
Aan/voor wie heeft de docent Nederlands gegeven? --> aan de onderbouw = mv

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Meewerkend voorwerp
Iemand 'vertelt' (uitleggen, zeggen, enzovoort) of 'geeft' (lenen, sturen, overhandigen, enzovoort) iets aan iemand.

Geeft aan voor wie iets bestemd is: iets is voor of aan iemand.

Staat het woordje 'voor' of 'aan' in het zinsdeel, dan hoort dat ook bij het mv!


Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Het meewerkend voorwerp 
1. Benoem de pv, plaats de zinsdeelstrepen, benoem het wwg, het o en het lv.
2. Stel de vraag: aan/Vvoor wie +wwg + o + lv? 
3. Controleer of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen. 

Staat er geen lv in de zin, dan staat er ook geen mv in de zin!

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Slide 39 - Video

This item has no instructions

Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling zegt iets over het gezegde.

Als je de zin in de juiste zinsdelen verdeeld hebt en je heb pv, wwg, o, lv en mv correct benoemd, dan hou je eigenlijk de bijwoordelijke bepaling(en) over.

Vaak is dat een plaats of een tijd, maar ook alle andere zinsdelen die over blijven, gooien we in de prullenbak die we bijwoordelijke bepaling noemen.

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Bijwoordelijke bepaling
Niet elke zin bevat een bijwoordelijke bepaling en er kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen in een zin zitten. Denk bijvoorbeeld aan een plaats en een tijd in een zin.

Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als:
waarom?  Vanwege de vogelpest is dit gebied afgesloten.
wanneer? De training begint om vijf uur.
hoelang? De verlenging zal een half uur duren.
waarheen? Wij gaan naar Frankrijk (dit jaar). --> twee bwb's
waarvandaan? De meeste druiven komen uit Frankrijk.
hoe? De stratenmaker heeft (zijn hele levenhard gewerkt. --> twee bwb's
waarmee? De indiaan maakte met een kleed rooksignalen.



Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Bijwoordelijke bepaling
Soms zijn bijwoordelijke bepalingen niet zo makkelijk te vinden omdat je vragen als waar?, wanneer? etc. niet kan stellen. Maar als je de zinnen op de juist manier ontleedt, blijven ze vanzelf over.

Voorbeelden:
1. Ik heb de wedstrijd niet gezien.
2. Zou Oranje deze wedstrijd ook winnen.
3. Waar heb je hem nou gelaten?
4. Ik kan dat wel begrijpen.
In deze zinnen zijn niet, ook, nou en wel bijwoordelijke bepalingen.

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Slide 43 - Video

This item has no instructions

De puzzel van het ontleden
De puzzel moet compleet zijn en alle stukjes passen in elkaar en heb je nodig om de zin/puzzel compleet te krijgen.
Stap 1: PV = werkwoord, Je doet getalproef (ev-mv) of tijdproef (tt-vt).
Stap 2: zinsdeelstrepen plaatsen --> elk deel dat voor de ~PV kan en een correcte zin blijf = een zinsdeel
Stap 3WWG = alle werkwoorden in de zin (inclusief de voorzetsels die erbij horen, zoals 'te kijken'.
Stap 4: O = Wie/wat + WWG
Stap 5: LV = Wie/wat + WWG + O
Stap 6: MVW = Aan wie/voor wie + WWG + O + LV
Stap 7: BWB =  Als de stappen 1 t/m 6 helemaal goed gedaan hebt, dan blijft de BWB over;  de prullenbak van de zin! 
                         Geeft antwoord op vragen als: waarom, wanneer, hoelang, waarheen, waarvandaan, hoe en waarmee
                          Een tijd of plaat is altijd een BWB
                          Er kunnen meerdere BWB's in een zin staan
                          Woorden als wel, niet, nog en ook zijn ook BWB's

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Hoe krijg je het onder de knie?
Belangrijk om goed de zinsdelen te kunnen ontleden:
  1.  Je moet het stappenplan uit je hoofd kunnen opnoemen (de volgorde van de stappen en wat je moet doen bij de stappen) = KENNIS = LEREN
  2. Het strepen zetten moet je goed oefenen 
  3. verder is het een kwestie van OEFENEN, OEFENEN en OEFENEN

Als je de stappen niet kent, dan lukt het ontleden niet EN als je de zinsdeelstrepen niet kunt zetten, dan benoem je de verkeerde zindelen.




Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Ze
feliciteerde
hem
met zijn verjaardag. 

Slide 46 - Drag question

This item has no instructions

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedkeurd.

Slide 47 - Drag question

This item has no instructions

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Morgen
gaat
het kleine meisje
bij haar oma
logeren.

Slide 48 - Drag question

This item has no instructions

Werk voor de deze les + huiswerk: 

NIET!
timer
10:00

Slide 49 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • hebben jullie geoefend met de stappen van het ontleden van de zindelen t/m meewerkend voorwerp.        
  • weet je hoe je de bijwoordelijke bepaling kunt vinden
  • kun je de bijwoordelijke bepaling(en) vinden in een zin                                                                         

Aan het einde van deze lessenserie kunnen jullie het stappenplan van het ontleden van de zinsdelen tot en met het bijwoordelijke bepaling uit je hoofd opnoemen en toepassen.

Groen = kennis = leren
Paars =  kunnen = oefenen 

Slide 50 - Slide

This item has no instructions

Ik ken het stappenplan van het ontleden van de zinsdelen uit mijn hoofd.
😒🙁😐🙂😃

Slide 51 - Poll

This item has no instructions

Ik kan de persoonsvorm vinden, de zin in zinsdelen verdelen en het wwg, o, lv, mv en bwb benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 52 - Poll

This item has no instructions

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 53 - Open question

This item has no instructions

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 54 - Open question

This item has no instructions