scherp stellen van je lens op een voorwerp ver weg
C
scherp stellen van je lens op een voorwerp dichtbij
D
scherp stellen van je lens in het donker
Slide 35 - Quiz
Wat is juist voor lens 1 (boven) en lens 2 (onder)?
A
lens 1 is boller dan lens 2
B
lens 2 is sterker dan lens 1
C
lens 1 heeft een kortere hoofdsas dan lens 2
D
geen van bovenstaande uitspraken is juist
Slide 36 - Quiz
Welk antwoord klopt?
A
Verziend = holle lens = +
B
Verziend = Bolle lens = +
C
Bijziend = bolle lens = -
D
Bijziend = holle lens = +
Slide 37 - Quiz
Welke lens heeft een kleinere brandpuntsafstand? (lens 1 boven en lens 2 beneden)
A
lens 1
B
lens 2
C
dat kun je niet zeggen
D
natuurkunde rulez!
Slide 38 - Quiz
Wat kun je over de vergroting zeggen als de vergroting N kleiner is dan 1?
A
niks bijzonders
B
beeld is groter dan voorwerp
C
beeld en voorwerp zijn even groot
D
beeld is kleiner dan voorwerp
Slide 39 - Quiz
Hoe kun je de vergroting berekenen als je weet hoe groot b en v zijn?
A
lenzenformule
B
N = b/v
Slide 40 - Quiz
Een voorwerp is 23 mm groot Er wordt een beeld van gemaakt met een grootte van 36 cm. Hoe groot is de vergroting?
A
0,063
B
0,63
C
1,6
D
16
Slide 41 - Quiz
Een voorwerp staat voor een lens. Het beeld is 4,2x zo groot en staat 84 cm achter de lens. Hoe groot is de voorwerpsafstand?
A
0,020 m
B
0,20 m
C
20 m
D
353 m
Slide 42 - Quiz
Een + lens (f=8cm) wordt gebruikt om een lampje wat 18 cm voor een lens staat, op een scherm af te beelden. Op waar voor afstand moet het scherm van de lens staan?