What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Werkwoordspelling t.t. stappenplan
Werkwoordspelling t.t. stappenplan
herhaling
1 / 43
next
Slide 1:
Slide
Spelling
Basisschool
Groep 7,8
This lesson contains
43 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Werkwoordspelling t.t. stappenplan
herhaling
Slide 1 - Slide
Lesdoel
Ik kan het stappenplan in de werkwoordspelling (t.t.) gebruiken.
Slide 2 - Slide
woordbegrip
t.t.
tegenwoordige tijd
Nu...op dit moment.
Slide 3 - Slide
woordbegrip
Persoonsvorm is altijd een werkwoord.
De persoonsvorm is altijd één woord.
Slide 4 - Slide
stap 1
Zoek
het onderwerp
Het onderwerp
kan een mens, dier of ding zijn.
Het onderwerp
kan één maar ook meerdere woorden zijn.
Slide 5 - Slide
Het onderwerp
kan een mens, dier of ding zijn.
De jongen gaat naar de sportschool toe.
Vraagzin:
Gaat
de jongen naar de sportschool?
Wie of wat
gaat
naar school?
Antwoord:
de jongen
.
De jongen
is het onderwerp.
Slide 6 - Slide
Het onderwerp
kan één maar ook meerdere woorden zijn.
Het lange springtouw is stuk
Vraagzin:
Is
het lange springtouw stuk?
Wie of wat
is
stuk?
Antwoord:
het lange springtouw
.
het lange springtouw
is het onderwerp.
Slide 7 - Slide
We gaan even oefenen.
Slide 8 - Slide
Hoe herken je het onderwerp in een zin?
A
Het onderwerp is altijd het langste woord in de zin.
B
Het onderwerp kun je vinden door te vragen wie/wat + het werkwoord.
C
Het onderwerp staat altijd vooraan in de zin.
D
Het onderwerp eindigt altijd op een klinker.
Slide 9 - Quiz
Wat is het onderwerp van de zin
'De kinderen spelen in de tuin'?
A
de kinderen
B
in de tuin
Slide 10 - Quiz
Wat is het onderwerp van de zin
'Mijn moeder bakt een taart'?
A
mijn moeder
B
een taart
Slide 11 - Quiz
Wat is het onderwerp van de zin
'De kat speelt buiten'?
A
buiten
B
de kat
Slide 12 - Quiz
Ruim even op
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Stap 2
Is het onderwerp
enkelvoud
of
meervoud
?
Slide 15 - Slide
De jongen gaat naar de sportschool toe.
We weten dat het onderwerp
De jongen
is
Is het onderwerp
(de jongen)
enkelvoud of meervoud?
Slide 16 - Slide
Het lange springtouw is stuk
We weten dat het onderwerp
het lange springtouw
is
Is het onderwerp
(de lange springtouw)
enkelvoud of meervoud?
Slide 17 - Slide
De kinderen spelen in de tuin
We weten dat het onderwerp
de kinderen
is
Is het onderwerp
(de kinderen)
enkelvoud of meervoud?
Slide 18 - Slide
Mijn moeder bakt een taart
We weten dat het onderwerp
mijn moeder
is
Is het onderwerp
(mijn moeder)
enkelvoud of meervoud?
Slide 19 - Slide
We gaan even oefenen.
Slide 20 - Slide
Is 'katten' enkelvoud of meervoud?
A
Enkelvoud
B
Meervoud
Slide 21 - Quiz
Is 'kinderen' enkelvoud of meervoud?
A
Enkelvoud
B
Meervoud
Slide 22 - Quiz
Is 'tafel' enkelvoud of meervoud?
A
Enkelvoud
B
Meervoud
Slide 23 - Quiz
Is 'auto's' enkelvoud of meervoud?
A
Enkelvoud
B
Meervoud
Slide 24 - Quiz
Is 'huis' enkelvoud of meervoud?
A
Enkelvoud
B
Meervoud
Slide 25 - Quiz
Is 'boeken' enkelvoud of meervoud?
A
Enkelvoud
B
Meervoud
Slide 26 - Quiz
Ruim even op
Slide 27 - Slide
Stap 3 A
Ik of de ander?
Is het
onderwerp
enkelvoud
?
Dan hebben we het over
ik
(of)
de ander
Slide 28 - Slide
Stap 3 B
de groep
Is het
onderwerp
meervoud
?
Dan hebben we het over een groep mensen / dingen.
Slide 29 - Slide
Stap 4
Schrijf je de
stam
,
stam +
t of het
hele werkwoord
?
Slide 30 - Slide
Lopen
Ik ____________________op straat.
Stap 1. Onderwerp (wie of wat?)
Stap 2. Enkelvoud of meervoud
Stap 3. Is het
ik
,
de ander
,
de groep
?
Stap 4. Is het stam, stam + t of
het hele werkwoord?
Slide 31 - Slide
schrijven
Piet ____________________in een boek.
Stap 1. Onderwerp (wie of wat?)
Stap 2. Enkelvoud of meervoud
Stap 3. Is het
ik
,
de ander
,
de groep
?
Stap 4. Is het stam, stam + t of
het hele werkwoord?
Slide 32 - Slide
voetballen
Wij ____________________ op straat.
Stap 1. Onderwerp (wie of wat?)
Stap 2. Enkelvoud of meervoud
Stap 3. Is het
ik
,
de ander
,
de groep
?
Stap 4. Is het stam, stam + t of
het hele werkwoord?
Slide 33 - Slide
We gaan even oefenen.
Slide 34 - Slide
Wanneer het onderwerp ik is,
schrijf je
A
de stam
B
stam + t
C
het hele werkwoord
Slide 35 - Quiz
Wanneer het onderwerp hij is,
schrijf je
A
de stam
B
stam + t
C
het hele werkwoord
Slide 36 - Quiz
Wanneer het onderwerp jullie is,
schrijf je
A
de stam
B
stam + t
C
het hele werkwoord
Slide 37 - Quiz
Wanneer het onderwerp
de chocolaatjes is,
schrijf je
A
de stam
B
stam + t
C
het hele werkwoord
Slide 38 - Quiz
Wanneer het onderwerp
het lelijke eendje is,
schrijf je
A
de stam
B
stam + t
C
het hele werkwoord
Slide 39 - Quiz
Ruim even op
Slide 40 - Slide
Even herhalen
Werkwoordspelling
T
egenwoordige
T
ijd volg je de volgende stappen.
Stap 1. Onderwerp (wie of wat?)
Stap 2. Enkelvoud of meervoud
Stap 3. Is het ik, de ander, de groep?
Stap 4. Is het stam, stam + t of
het hele werkwoord?
Slide 41 - Slide
verwerkingsopdracht
Slide 42 - Slide
Slide 43 - Slide
More lessons like this
groep 4 | werkwoordspelling | enkelvoud, meervoud
August 2024
- Lesson with
22 slides
by
NTC DEF@ctO nl L.P
Nederlands
Werkwoordspelling
+2
Basisschool
Groep 4
NTC DEF@ctO nl E.E
Groep 5-6 | werkwoordspelling | enkelvoud-meervoud
August 2024
- Lesson with
30 slides
by
NTC DEF@ctO nl L.P
Nederlands
Werkwoordspelling
+1
Basisschool
Groep 5,6
NTC DEF@ctO nl E.E
1.Wk.1.1. Onderwerp en persoonsvorm
11 days ago
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Voortgezet speciaal onderwijs
Onderwerp en persoonsvorm
October 2024
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Voortgezet speciaal onderwijs
werkwoorden
April 2023
- Lesson with
16 slides
Een worst met een gezicht en verleden tijd herhalen
June 2022
- Lesson with
44 slides
NT2
Basisschool
Groep 7
lisanne les
January 2022
- Lesson with
25 slides
frans
Enseignement Primaire
l'âge 12,13
Werkwoordspelling oefenen
January 2024
- Lesson with
22 slides
Spelling
Basisschool
Groep 7,8