Taal thema 4 week 2 groep 5

Taal
We gaan oefenen met de onderwerpen en themawoorden van week 2! 
Succes!
1 / 21
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Taal
We gaan oefenen met de onderwerpen en themawoorden van week 2! 
Succes!

Slide 1 - Slide

Wat is 'het geheugen'?
A
de plek waar je je herinneringen bewaart
B
als je veel dingen niet kunt onthouden of maar voor korte tijd
C
voor altijd
D
een belevenis van vroeger waar je aan denkt

Slide 2 - Quiz

Wat is 'de herinnering'?
A
een belevenis van vroeger waar je aan denkt
B
de plek waar je je herinneringen bewaart
C
niet voor altijd
D
als je veel dingen niet kunt onthouden of maar voor korte tijd

Slide 3 - Quiz

Wanneer is het 'voorgoed'?
A
nooit
B
voor altijd
C
in de middag
D
in de ochtend

Slide 4 - Quiz

Wat is 'tijdelijk'?
A
voor altijd
B
een klok
C
niet voor altijd
D
misschien

Slide 5 - Quiz

Wat is 'stukken oud ijzer'?
A
de hersens
B
het schroot
C
allereerst
D
de verpleger

Slide 6 - Quiz

Wat is een ander woord voor 'gebeuren'?
A
allereerst
B
tijdelijk
C
voorgoed
D
zich afspelen

Slide 7 - Quiz

Wat is 'in geuren en kleuren'?
A
iets op een leuke manier, met veel bijzonderheden vertellen
B
met veel aandacht naar iemand luisteren
C
iemand die in het ziekenhuis voor de zieken zorgt
D
de eerste

Slide 8 - Quiz

Wat is 'aan iemands lippen hangen'?
A
iemand die in het ziekenhuis voor de zieken zorgt
B
de eerste
C
met veel aandacht naar iemand luisteren
D
iets op een leuke manier, met veel bijzonderheden vertellen

Slide 9 - Quiz

Basisvorm
De basisvorm van verkleinwoorden, werkwoorden, bijvoeglijk naamwoorden en zelfstandige naamwoorden.

zusje --> zus (zonder -je, -pje, -tje of -etje)
oude --> oud (zonder -e)
boeken --> boek (enkelvoud)
leest --> lezen (het hele werkwoord)

Slide 10 - Slide

Wat is de basisvorm van 'reisje'?
A
reizen
B
rijs
C
reis
D
reise

Slide 11 - Quiz

Wat is de basisvorm van 'geuren'?
A
geur
B
geurtje
C
geurig
D
geure

Slide 12 - Quiz

Wat is de basisvorm van 'vreemde'?
A
vreemden
B
vreemd
C
vreemdje
D
vreemdig

Slide 13 - Quiz

Wat is de basisvorm van 'blijft'?
A
blijven
B
blijf
C
blijftje
D
blijfe

Slide 14 - Quiz

Wat is de basisvorm van 'bruine'?
A
bruins
B
bruintje
C
bruin
D
bruinen

Slide 15 - Quiz

Wat is de basisvorm van 'blauwe'?

Slide 16 - Open question

Wat is de basisvorm van 'pakt'?

Slide 17 - Open question

Voorzetsel
Voorzetsels geven aan waar of wanneer iets gebeurt:
onder de kast
voor het huis
na het ontbijt
in de pauze

Slide 18 - Slide

Aan de muur ... mijn bed hangt een schilderij.
A
onder
B
boven
C
in
D
op

Slide 19 - Quiz

... het slapen knipoog ik altijd even naar hem.
A
in
B
bij
C
voor
D
tussen

Slide 20 - Quiz

... de a en de c staat de b.
A
bij
B
onder
C
voor
D
tussen

Slide 21 - Quiz