T3 GL3ABC futur simple

Chapitre 3
Vive la France, vive le français!
1 / 47
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Chapitre 3
Vive la France, vive le français!

Slide 1 - Slide

Kijk in je 'leerdoelen-overzicht'

Bekijk in SOM de bijlage

Deze week:
leerdoel 1 (vocabulaire AB) en 6 (futur proche)

Slide 2 - Slide

dussss...
les buts du cours
  • 1 en 3. ik ken de vocabulaire bij het thema schoolvakken en beroepen
  • 5. ik begrijp de futur simple en kan deze werkwoordstijd gebruiken in een Franse zin

Slide 3 - Slide

cinq en ligne
chapitre 3 AB (werkboek blz. 119)
nodig: papier en pen
Schrijf de vertaling op van het woord dat je ziet
10 sec. per woord om evt. te zoeken  
vijf vertalingen? 'Cinq en ligne!'
zet je handje aan
lees je vertalingen voor

Slide 4 - Slide

Waar denk je aan als je
'le futur' hoort?

Slide 5 - Mind map

Futur proche & futur simple

Slide 6 - Slide

Ik ga werken
vs
Ik zal werken

Slide 7 - Mind map

De toekomende tijd
In het Nederlands kun je het werkwoord "gaan" of "zullen" gebruiken om een toekomende tijd te maken.

Ik ga werken > bijvoorbeeld "morgen" of "volgende week".
Ik zal werken > ooit, niet duidelijk wanneer precies. 

Slide 8 - Slide

Le futur
In het Frans kun je ook twee toekomende tijden onderscheiden:

Le futur proche ('nabije toekomst'): 
Je vais travailler (= Ik ga werken)
Le futur simple ('toekomst'): 
Je travaillerai (= Ik zal werken)

Slide 9 - Slide

Ik zal werken =
Je travaillerai

Slide 10 - Mind map

Le futur simple
1) Stam = hele werkwoord 
2) Stam + uitgangen van avoir (hebben)
Leer dus de uitgangen uit je hoofd!

Bijv. donner (=geven), avoir in de je-vorm = j'ai
Ik zal geven = Je donnerai
Let op! De stam van de futur eindigt altijd op -r

Slide 11 - Slide

Le futur simple: hoe te maken?
Je donnerai                                                   Ik zal geven
Tu donneras                                                  Jij zal geven
Il/elle donnera                                             Hij/zij zal geven
Nous donnerons (niet: AVONS)           Wij zullen geven
Vous donnerez (niet: AVEZ)                   Jullie zullen geven, u zal geven
Ils/elles donneront                                    Zij zullen geven

Slide 12 - Slide

Vertaal:
Jij zult geven = Tu .......................
A
donnerai
B
donneras
C
donnera
D
donnerons

Slide 13 - Quiz

Vertaal:
Wij zullen beëindigen
= Nous .......................
A
finirai
B
finiras
C
finira
D
finirons

Slide 14 - Quiz

Vertaal:
Sophie zal bewaren =
Sophie.......................
A
garderai
B
garderas
C
gardera
D
garderons

Slide 15 - Quiz

Vertaal:
U zal teruggeven=
Vous.......................
A
rendra
B
rendrez
C
rendrons
D
rendront

Slide 16 - Quiz

Vertaal:
Zij zullen meenemen
= Ils/elles ........................
A
apportera
B
apporteront
C
apporterons
D
apporteras

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Tel de ww in de futur
in de tekst over Brad Pitt.
Hoevaak komt de futur voor?

Slide 19 - Open question

Waaraan herken je de futur? Benoem 2 dingen

Slide 20 - Open question

Wat is de stam van het onregelmatige ww être in de futur? (tb. blz. 40)
A
êtr..
B
être..
C
aur..
D
ser..

Slide 21 - Quiz

Wat is de stam van het onregelmatige ww avoir in de futur? (tb. blz. 40)
A
avoir...
B
av...
C
aur..
D
ir...

Slide 22 - Quiz

Wat is de stam van het onregelmatige ww faire in de futur? (tb. blz. 40)
A
fair...
B
faire..
C
fais...
D
fer...

Slide 23 - Quiz

Wat is de stam van het onregelmatige ww aller in de futur? (tb. blz. 40)
A
ir..
B
aller..
C
aur...
D
ira...

Slide 24 - Quiz

Schrijf nog een keer de uitgangen op die je nodig hebt bij de futur.

Slide 25 - Open question

vertaal het ww in de futur:
hij zal werken (travailler)
A
il travailleras
B
il travaillerat
C
il travaillerai
D
il travaillera

Slide 26 - Quiz

vertaal het ww in de futur:
wij zullen geven (donner)
A
nous donneriez
B
nous donnerez
C
nous donnerons
D
nous donnions

Slide 27 - Quiz

vertaal het ww in de futur:
Zij zal eindigen (finir)
A
elle finissait
B
elle a fini
C
elle finit
D
elle finira

Slide 28 - Quiz

vertaal het ww in de futur:
jij zal verliezen (perdre)
A
tu a perdu
B
tu perdras
C
tu perdreas
D
tu perdais

Slide 29 - Quiz

vertaal het ww in de futur:
zij zullen wachten (attendre)
A
ils attendront
B
ils ont attendu
C
ils attendaient
D
ils attendent

Slide 30 - Quiz

Waar herken je de futur aan?
A
aan het werkwoord
B
aan de uitgang
C
aan de R in de stam
D
aan de E in de stam

Slide 31 - Quiz

vertaal het ww in de futur:
ik zal zijn (être)
A
j'êtrai
B
j'étais
C
je suis
D
je serai

Slide 32 - Quiz

vertaal het ww in de futur:
u zult hebben (avoir)
A
vous aviez
B
vous auriez
C
vous aurez
D
vous avez

Slide 33 - Quiz

vertaal het ww in de futur:
hij zal doen (faire)
A
il fera
B
il faira
C
il faisait
D
il fait

Slide 34 - Quiz

vertaal het ww in de futur:
wij zullen gaan (aller)
A
nous allerons
B
nous irons
C
nous allions
D
nous allons

Slide 35 - Quiz

vertaal het ww in de futur:
ik zal dansen (danser)

Slide 36 - Open question

vertaal het ww in de futur:
hij zal eindigen (finir)

Slide 37 - Open question

vertaal het ww in de futur:
jullie zullen werken (travailler)

Slide 38 - Open question

vertaal het ww in de futur:
jij zal zijn (être)

Slide 39 - Open question

Zet het volgende in de futur:
elle est

Slide 40 - Open question

Zet het volgende in de futur:
nous vendons

Slide 41 - Open question

Zet het volgende in de futur:
ils vont

Slide 42 - Open question

Zet het volgende in de futur:
ils vont

Slide 43 - Open question

Au travail:
maken exercice 3C: 13, 14
check je weekplanner
check je 'leerdoelenoverzicht'
vink af wat je klaar hebt (AB al af?)
Let op: volgende week SO ch3AB

Slide 44 - Slide

Leerdoel 1 en 3.
ik ken de vocabulaire bij het thema schoolvakken en beroepen

Slide 45 - Poll

Leerdoel 5.
ik begrijp de futur simple en kan deze werkwoordstijd gebruiken in een Franse zin

Slide 46 - Poll

Slide 47 - Slide