Klas 3 - futur simple/proche

Bonjour & bienvenue
1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Bonjour & bienvenue

Slide 1 - Slide

programme
- Le coin presse à la page 77 
-  Informatie over de schrijftoets
- Passé composé
- Le futur
- Kahoot/Blooketx

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Futur proche & futur simple

Slide 5 - Slide

Objectif:
  • Aan het eind van deze les weet je hoe je in het Frans kunt vertellen wat je gaat doen, in de toekomst.

Slide 6 - Slide

Ik ga werken
vs
Ik zal werken

Slide 7 - Mind map

De toekomende tijd
In het Nederlands kun je het werkwoord "gaan" of "zullen" gebruiken om een toekomende tijd te maken.

Ik ga werken > bijvoorbeeld "morgen" of "volgende week".
Ik zal werken > ooit, niet duidelijk wanneer precies. 

Slide 8 - Slide

Le futur
In het Frans kun je ook twee toekomende tijden onderscheiden:

Le futur proche ('nabije toekomst'): 
Je vais travailler (= Ik ga werken)
Le futur simple ('toekomst'): 
Je travaillerai (= Ik zal werken)

Slide 9 - Slide

Ik zal werken =
Je travaillerai

Slide 10 - Mind map

Le futur simple
1) Stam = hele werkwoord 
2) Stam + uitgangen van avoir (hebben)
Leer dus de uitgangen uit je hoofd!

Bijv. donner (=geven), avoir in de je-vorm = j'ai
Ik zal geven = Je donnerai
Let op! De stam van de futur eindigt altijd op -r

Slide 11 - Slide

Le futur simple: hoe te maken?
Je donnerai                                                   Ik zal geven
Tu donneras                                                  Jij zal geven
Il/elle donnera                                             Hij/zij zal geven
Nous donnerons (niet: AVONS)           Wij zullen geven
Vous donnerez (niet: AVEZ)                   Jullie zullen geven, u zal geven
Ils/elles donneront                                    Zij zullen geven

Slide 12 - Slide

Vertaal:
Jij zult geven = Tu .......................
A
donnerai
B
donneras
C
donnera
D
donnerons

Slide 13 - Quiz

Vertaal:
Wij zullen beëindigen
= Nous .......................
A
finirai
B
finiras
C
finira
D
finirons

Slide 14 - Quiz

Vertaal:
Sophie zal bewaren =
Sophie.......................
A
garderai
B
garderas
C
gardera
D
garderons

Slide 15 - Quiz

Vertaal:
U zal teruggeven=
Vous.......................
A
rendra
B
rendrez
C
rendrons
D
rendront

Slide 16 - Quiz

Vertaal:
Zij zullen meenemen
= Ils/elles ........................
A
apportera
B
apporteront
C
apporterons
D
apporteras

Slide 17 - Quiz

Au boulot!
Quoi? Jullie gaan chapitre 1 afmaken, nakijken en leren voor de toets
Comment? Samenwerken, met het boek, online methode, quizlet
Aide? Klasgenoot/docent/(woorden)boek
Temps? 20 minuten
Résultats? Je kan de futur simple toepassen
Fini? Oefen verder met de futur proche of ga leren.


Slide 18 - Slide

Au boulot!
Quoi? Jullie gaan een horoscoop maken/ toekomst voorspellen
Comment? Jullie voorspellen de toekomst in een paar zinnen.
Aide? Klasgenoot/docent/(woorden)boek
Temps? 20 minuten
Résultats? Je kan de futur proche toepassen & inleveren als opdracht in It's Learning
Fini? Ga verder met het nieuwe thema


timer
20:00

Slide 19 - Slide

FUTUR PROCHE

Gebruik altijd een vorm van 'aller'           (= gaan) + een heel werkwoord.

Bijv. Je vais danser
Tu vas finir
Nous allons rendre

Leer alle vormen van dit onregelmatig ww uit je hoofd!

Slide 20 - Slide

Je vais
Ils/elles vont
Nous allons
On va
Vous allez
Il/elle va
Tu vas
Hij/zij gaat
Ik ga
Jullie gaan
U gaat
Wij gaan
Jij gaat
Men gaat, we gaan
Zij gaan

Slide 21 - Drag question

Vertaal:
Jij gaat terugkeren
A
Je vais retourner
B
Tu vas retourner
C
Je vais retourne
D
Tu vas retourne

Slide 22 - Quiz

Vertaal:
Hij gaat stoppen
A
Elle va arrêter
B
Elles vont arrêter
C
Il va arrêter
D
Ils vont arrêter

Slide 23 - Quiz

Vertaal:
Jullie gaan verkopen
A
Je vais vendre
B
Tu vas vendre
C
Nous allons vendre
D
Vous allez vendre

Slide 24 - Quiz

Wij gaan werken =
Nous (travailler, futur proche)

Slide 25 - Open question

Jij gaat kiezen =
Tu (choisir, futur proche)

Slide 26 - Open question

Zij gaan wachten =
Ils (attendre, futur proche)

Slide 27 - Open question

Welke zin staat NIET in de futur proche?
A
Je vais regarder un film.
B
Elle a écouté une chanson.
C
Il va voir son frère.
D
Ils vont aller à l école.

Slide 28 - Quiz

Welke zin staat NIET in de futur proche?
A
Thomas va à Paris.
B
Tu vas voyager en Italie.
C
Thomas va manger une pizza.
D
Tu vas avoir une boisson.

Slide 29 - Quiz

Grammaire: le futur 
 1- Je vormt de futur in het Nederlands met ????

2- Je vormt de futur (simple) in het Frans met????

timer
2:00

Slide 30 - Slide