Taal voegwoorden deel 2

Taal voegwoorden deel 2
1 / 28
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Taal voegwoorden deel 2

Slide 1 - Slide

Voegwoorden
Je gaat leren wat voegwoorden zijn. 
Kijk naar het filmpje. 
Tijdens het filmpje krijg je nog wat extra uitleg.
Aan het einde van het filmpje ga je zelf nog extra oefenen. 

Aan het einde van de les weet je wat voegwoorden zijn en kun je ze herkennen en zelf gebruiken.

Slide 2 - Slide

6

Slide 3 - Video

00:12
Samengevoegde zin
Als je twee zinnen samenvoegd, dan noem je dat een samengevoegde zin. Om twee zinnen samen te kunnen voegen, heb je een voegwoord nodig. 

Bijvoorbeeld:
Ik ga vandaag niet zwemmen. Ik heb geen zin.
= Ik ga vandaag niet zwemmen, omdat ik geen zin heb. 

Slide 4 - Slide

00:52
Omdat of daarom
Je kunt twee zinnen samenvoegen door omdat of daarom te gebruiken. 
Je geeft dan een oorzaak of reden van iets aan. 

Bijvoorbeeld:
We kwamen te laat op de afspraak, doordat het hard regende.

Slide 5 - Slide

01:28
Zodat
Je gebruikt het voegwoord zodat als het om een gevolg gaat. 

Bijvoorbeeld:
Hij moet thuis goed oefenen voor de toets, zodat hij een voldoende gaat halen.

Slide 6 - Slide

01:46
Terwijl, als, wanneer, toen
Deze voegwoorden gebruik je als het om tijd gaat. 
Bijvoorbeeld:
De leerlingen maken hun huiswerk, terwijl de docent de opdracht nakijkt. 
Ik leg het je uit wanneer het pauze is. 
Gaby was boos toen Ella niet naar de afspraak kwam. 

Als kun je ook gebruiken als het om een voorwaarde gaat. 
Als je jouw huiswerk goed maakt, mag je nog even tv kijken.

Slide 7 - Slide

02:18
Hoewel
Hoewel gebruik je als het om een tegenstelling (tegenovergestelde) gaat. 
Bijvoorbeeld:
We gaan buiten sporten, hoewel het regent. 

Slide 8 - Slide

02:48
Regel woordvolgorde
In zinnen met omdat, terwijl, toen, zodat, hoewel veranderen de woorden van plaats. De persoonsvorm (werkwoord) van de tweede zin staat aan het eind van de zin

Bijvoorbeeld:
Ruth komt te laat. De bus is kapot. 
Ruth komt te laat, doordat de bus kapot is

Slide 9 - Slide

Zelf oefenen (in je schrift)
1. Ruud zingt. Hij staat onder de douche. 
2. Ik ben mijn portemonnee verloren. Ik kan niets kopen. 
3. De jongens gymmen. De meisjes hebben vrij.
4. Ik weet zijn naam niet. Hij woont bij mij in de straat. 
5. Ik heb meteen de politie gebeld. Ik hoorde een vreemd geluid.

Uitleg
Je ziet hier 2 zinnen staan. Maak er 1 zin van. Je mag kiezen uit de volgende voegwoorden: daardoor, als, terwijl, toen, hoewel. Kies elk woord 1 keer!

Slide 10 - Slide

Luisteropdracht
Luister nu naar het lied.
Welke 6 voegwoorden hoor je?

Slide 11 - Slide

0

Slide 12 - Video

Welke 6 voegwoorden
heb je gehoord?

Slide 13 - Mind map

Voegwoorden
Lees de twee zinnen. Maak er 1 zin van. 
Kies zelf een voegwoord, kijk of het past in de zin. 
Schrijf DE HELE ZIN op! 
Denk aan hoofdletters, leestekens en de woordvolgorde.
Let op, er kunnen meerdere voegwoorden goed zijn.
Kies er 1 uit die jij het beste vindt passen.

Slide 14 - Slide

We gaan weg. We vinden het niet leuk hier.

Slide 15 - Open question

Ik heb slecht geslapen. Nu ben ik erg moe.

Slide 16 - Open question

We gaan misschien naar de bioscoop. We gaan naar het theater.

Slide 17 - Open question

Mijn conditie is verbeterd. Ik zit op hockey.

Slide 18 - Open question

Maak nu zelf 2 zinnen met voegwoorden.
Let op hoofdletters en leestekens!

Slide 19 - Open question

Spreekopdracht
Maak tweetallen. 
Je krijgt elke keer een spreekopdracht. 
Deze ga je met z'n tweetjes uitvoeren. 
Probeer lange zinnen te maken (met voegwoorden).

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Zinnen maken praatplaat
Praatplaat van het betreffende thema toevoegen en zinnen bij maken (met voegwoorden).

Slide 27 - Slide

Online oefenen
Oefen online met woordenschat
Klik op groep 4 of groep 5 en dan op starten. 

https://www.taaloefenen.nl/oefenen.html?thiskind=1

Slide 28 - Slide