Het persoonlijk voornaamwoord - kennis toetsen

Hier volgen vragen over het persoonlijk voornaamwoord
Je gaat NIET inloggen op lesson-up hiervoor
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hier volgen vragen over het persoonlijk voornaamwoord
Je gaat NIET inloggen op lesson-up hiervoor

Slide 1 - Slide

Wat is de plaats van het persoonlijk voornaamwoord als er een hele werkwoord is?
A
voor de persoonsvorm
B
voor het hele werkwoord
C
na de persoonsvorm
D
na het hele werkwoord

Slide 2 - Quiz

Wat is de plaats van het persoonlijk voornaamwoord in de zin als er geen heel werkwoord is?
A
voor de persoonsvorm
B
na de persoonsvorm

Slide 3 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Nous voulons voir son dernier concert.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 4 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Tu veux regarder ce film français ?
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 5 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

J'écoute ma chanson préférée.
A
la
B
le
C
l'
D
les

Slide 6 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

J'ai vu tous ses concerts.

A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 7 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Vous aimez les posters de M.Pokora ?
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 8 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Je connais cette chanteuse.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 9 - Quiz

De plaats van het persoonlijk voornaamwoord (lijdend voorwerp)

Tu veux regarder ce film français.
A
Tu veux regarder le.
B
Tu veux le regarder.
C
Tu le veux regarder.
D
Tu veux le regarder le film français.

Slide 10 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord en zet het op de juiste plek in de zin. Schrijf de nieuwe zin helemaal op.

Vous avez vu l'actrice dans un magasin?
A
Vous l'avez vu?
B
Vous avez vu la?
C
Vous la avez vu?
D
Vous avez la vu?

Slide 11 - Quiz

vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord.
Tu rêves de rencontrer ta star préférée dans la rue.
A
Tu la rêves de rencontrer dans la rue.
B
Tu rêves de la rencontrer dans la rue.
C
Tu rêves de la rencontrer préférée dans la rue.
D
Tu rêves de rencontrer la dans la rue .

Slide 12 - Quiz

vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord in je antwoord.
Tu as rencontré Juliette au supermarché hier matin?
Non, .....
A
je n'ai pas la rencontré Juliette au supermarché hier matin
B
Tu ne l'as pas rencontré au supermarché hier matin
C
je ne l'ai pas rencontré au supermarché hier matin
D
Tu as ne la rencontré pas au supermarché hier matin

Slide 13 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord als vervanging van een meewerkend voorwerp

Slide 14 - Slide

Noem de persoonlijke voornaamwoorden als vervanging van een meewerkend voorwerp.

Slide 15 - Mind map

Een meewerkend voorwerp begint met een...
A
à woord
B
de woord
C
een werkwoord
D
een onderwerp

Slide 16 - Quiz

Heeft deze zin een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp?
Tu parles aux profs?
A
MV
B
LV

Slide 17 - Quiz

Heeft deze zin een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp?
Vous regardez la télé?
A
MV
B
LV

Slide 18 - Quiz

Heeft deze zin een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp?
Nous avons acheté des fleurs?
A
MV
B
LV

Slide 19 - Quiz

Heeft deze zin een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp?
Je vais télephoner à mon ami?
A
MV
B
LV

Slide 20 - Quiz

Heeft deze zin een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp?
Il a envoyé une lettre à sa mère?
A
MV
B
LV

Slide 21 - Quiz

Vervang het meerwerk voorwerp voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Vous répondez à la dame ?
A
lui
B
leur

Slide 22 - Quiz

Vervang het meerwerk voorwerp voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Tu envoyes des fleurs à tes parents ?
A
lui
B
leur

Slide 23 - Quiz

Wat is de plaats van het persoonlijk voornaamwoord in de zin bij meewerkend voorwerp?
A
achter het werkwoord
B
voor het persoonsvorm
C
voor het infinitief
D
achter in de zin

Slide 24 - Quiz

Vervang het meerwerk voorwerp voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Il parle à sa soeur.
A
lui
B
leur

Slide 25 - Quiz

Vervang het meerwerk voorwerp voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Elles répondent à Maria.
A
lui
B
leur

Slide 26 - Quiz

Vervang het meerwerk voorwerp voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Tu envoyes des fleurs à tes parents ?
A
lui
B
leur

Slide 27 - Quiz

Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord en zet het op de juiste plek in de zin. Schrijf de nieuwe zin helemaal op.

Vous avez parlé au prof?
A
Vous lui avez parlé?
B
Vous avez lui parlé?
C
Vous avez parlé lui?
D
Vous l´avez parlé?

Slide 28 - Quiz

Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord en zet het op de juiste plek in de zin. Schrijf de nieuwe zin helemaal op.

Je vais téléphoner à ma mamie.
A
Je vais leur téléphoner.
B
Je vais lui téléphoner.
C
Je leur vais téléphoner.
D
Je lui vais téléphoner.

Slide 29 - Quiz